In de The Simpsons-aflevering 'Lisa, The Iconoclast' viert het stadje Springfield, de thuisbasis van de gele familie, de tweehonderdste verjaardag van zijn stichting door de patriot Jebediah Springfield. De hoogbegaafde Lisa Simpson moet voor school een essay schrijven over zijn leven. Door historisch onderzoek ontdekt zij echter dat Springfield geen held, maar een ordinaire struikrover was. Verontwaardigd neemt Lisa contact op met de stadshistoricus, die haar bewijsstukken afdoet als onzin. Wat haar nog militanter maakt in het verspreiden van de waarheid. Gevolg is dat Lisa zakt voor haar essay en door heel Springfield wordt uitgemaakt voor nestbevuiler. Boos op de onwetendheid, confronteert Lisa de stadshistoricus opnieuw met haar bevindingen en uiteindelijk geeft hij toe dat Springfield inderdaad geen held was.

Tot inkeer gekomen, rept hij zich met Lisa naar de festiviteiten. Lisa bestormt het podium, grijpt de microfoon en roept dat ze iets belangrijks te vertellen heeft. Als de mensen zich naar haar keren, ziet zij de feestvierders. Ze ziet hoe mensen samen zijn, hoe zij hun sociale verschillen vergeten en hun eenheid vieren. En dan zegt Lisa: 'Jebediah Springfield was a great man', waarna een luid applaus uitbreekt. Als ze het podium afklautert, vraagt de verbouwereerde stadshistoricus waarom ze hen niet de waarheid vertelde. En Lisa antwoordt hem dat 'de mythe soms meer waard is dan de waarheid'.

Heel Vlaanderen collaboreert

Die aflevering van The Simpsons is voor mij altijd bijzonder geweest. Toen ze in Vlaanderen voor het eerst werd uitgezonden, was ik assistent geschiedenis aan de KU Leuven, waar het deconstructionisme hoogtij vierde. De relatie tussen identiteit en geschiedenis kon alleen negatief zijn. De aflevering van The Simpsons was echter zowel een kritiek op het restrictief identiteitsdenken als op het zinloos vernietigen van identiteiten. Lisa ervoer hoe negatief identiteitsvorming kan werken: ze werd uitgesloten, beschimpt, vernederd. Maar ze leerde evenzeer de waarde van een identiteit.

De relatie tussen geschiedenis en identiteit is een voorwerp van controverse in landen waar de nationale identiteitsbeleving sowieso problematisch is. Het verleden is er vaak een blijvend voorwerp van publiek en politiek debat. Zo blijft bij ons de collaboratie de gemoederen beroeren. De mythe dat de collaboratie louter en alleen werd gedreven door een naïef Vlaams idealisme, diende na de oorlog om kleine collaborateurs maatschappelijk te rehabiliteren. Zonder die mythe had Hugo Schiltz nooit kunnen studeren en Hugo Claus zou zich niet hebben kunnen ontworstelen aan zijn achtergrond. Maar dankzij diezelfde mythe vond ook een apologetisch discours zijn weg naar de Vlaamse mainstream, wat voeding gaf aan de Franstalige mythe dat heel Vlaanderen collaboreerde, terwijl Franstalig België dapper verzet bood.

Geen van beide gemeenschappen wordt graag geconfronteerd met de historische waarheid, die allerminst flatterend voor het zelfbeeld is. We kijken naar het verleden door de bril van de gemeenschap(pen) waarin we vandaag leven. De collectieve herinnering die daaruit voortkomt, beïnvloedt onze politieke attitudes. Voor historici is dat beangstigend. Het stelt hen voor een verantwoordelijkheid die ze eigenlijk niet willen of kunnen dragen. Daarom wordt er sinds de jaren tachtig gepleit om in het geschiedenisonderwijs de link tussen geschiedenis en identiteit door te knippen en deconstructie en ontmythologisering voorop te stellen.

De vraag is of dit een juiste keuze was. Onderzoek in Noord-Ierland wees uit dat men moet uitkijken met het verbreken van die band in het onderwijs. Daar koos men ervoor leerlingen pas kennis te laten maken met de gevoelige Ierse geschiedenis vanaf hun 14 jaar, het moment dat ze kritisch vermogen ontwikkelen. Maar geschiedenis beperkt zich niet tot het klaslokaal. Zeker niet in Noord-Ierland, waar de geschiedenis letterlijk op de muren staat. Noord-Ierse kinderen kregen hun Ierse geschiedenisles in een zeer gekleurde versie van hun omgeving. Als ze dan uiteindelijk werden geconfronteerd met de deconstructionistische geschiedenis van Oliver Cromwell en Wolfe Tone, botste dat frontaal en ontstond er polarisatie in het klaslokaal. Veel leerkrachten lieten de Ierse geschiedenis dan maar vallen of bevestigden de sektarische versie. In een poging geschiedenis te depolitiseren, werd geschiedenis politieker dan ooit.

Levensverhaal

Deze ervaring vertelt heel wat over de rol van het verleden in het proces van identiteitsvorming. Onderzoek naar de betrouwbaarheid van volksjury's in de VS, leert ons hoezeer mensen de werkelijkheid in verhalen structureren. Men liet testpersonen getuigenissen van verdachten zien om vervolgens te oordelen over schuld en onschuld. Wat bleek? Getuigenissen werden niet beoordeeld op basis van de aangehaalde feiten, maar op basis van het verhaal dat de beklaagden vertelden. Correcte feiten in een opsomming werden minder geloofd dan een coherent en gedetailleerd - maar fout - verhaaltje. Bovendien bleven feiten in een verhaaltje veel langer hangen dan losse feiten in een opsomming. Verhalen speelden hier dus een doorslaggevende rol in het eindverdict. Zelfs al waren het leugens.

Verhalen structureren onze werkelijkheid, ze geven betekenis aan onze waarnemingen en ervaringen en staan ons toe deze te interpreteren. Anders zou de werkelijkheid ons voorkomen als een chaotische botsing van vormen, geluiden, gevoelens en feiten. Het is in dergelijke narratieve structuren dat wij onze individuele identiteit plaatsen. In La nausée schreef Jean-Paul Sartre daarover:

'Ieder mens is een verhalenverteller. Hij leeft omringd door zijn eigen verhalen en de verhalen van anderen. Hij ziet alles wat hij meemaakt in het licht van die verhalen en hij probeert zijn leven te leiden alsof hij het vertelde.'

Bovenstaand citaat is interessant omdat Sartre aangaf dat het individuele zelfbeeld afhankelijk is van de verhalen die men hoort en construeert. Een individuele identiteit is een narratieve structuur van talloze verhalen. Sartre legde de woorden in de mond van het hoofdpersonage Antoine Roquentin, een historicus die een biografie schrijft over de 18de eeuwse markies de Rollebon. Heel het boek door probeert Roquentin zich te ontdoen van die verhalen en te komen tot zijn naakte existentie, tot het individu op zich. Een betrachting waarop Albert Camus scherpe kritiek had: je kunt een mens niet isoleren uit diens sociale context.

Dat mensen leven in verhalen, komt door de structuur van ons geheugen. Zoals uit het Amerikaanse onderzoek bleek, onthouden wij vooral feiten als ze passen in een verhaaltje. Ludwig Wittgenstein stelde al dat de grenzen van onze narratieve mogelijkheden, de grenzen van onze identiteit zijn. Wie over zichzelf denkt in het verleden, ziet geen chronologisch verschijnende feiten. Men ziet zichzelf als een personage in een setting. Dat ik-personage bestaat natuurlijk niet meer, het bestaat alleen in het geheugen. Maar men identificeert zich met dat verbeelde personage en wordt de protagonist in een zelfgemaakt verhaal dat men voortdurend (her)interpreteert en herformuleert. Vandaar dat bepaalde herinneringen jaren later niet blijken te stroken met de werkelijkheid, ook al zijn we ervan overtuigd dat onze herinneringen wel degelijk kloppen.

Maar als onze identiteit gestructureerd is in verhalen, kan ze alleen bestaan in relatie tot anderen. Dat betekent dat zelfs het hoogst individuele in onze identiteit, altijd een sociale identiteit is. Het gedachte-experiment van David Hume illustreert dat bijzonder pertinent. Stel, er wordt een kind geboren met een uitzonderlijk zeldzame ziekte dat kunstmatig in leven wordt gehouden. Het kind is volledig verlamd en heeft geen zintuiglijke vermogens. Het kan niet ruiken, horen, zien, voelen of proeven, en door zijn verlamming ook niet communiceren. Het heeft geen besef dat het een mens is of wat dat is, laat staan dat er andere mensen zijn. Verstandelijk is het kind echter bovengemiddeld intelligent. De vraag die Hume stelde was: 'Kan dat kind denken? En zo ja, wat denkt het dan?'

De voetbalclub als morele code

Het gedachte-experiment opende het debat over het menselijke denkvermogen en inspireerde Immanuel Kant tot zijn Kritik der reinen Vernunft. Kan dat kind denken? Sommigen zeggen dat de narratieve denkstructuur en de linguïstieke capaciteiten van de mens neurobiologisch en dus aangeboren zijn. Het kind zal denken. Maar dat geeft geen antwoord op de tweede vraag. Wat denkt dat kind? Hoe denkt dat kind? Het kent geen beelden of realiteit buiten zichzelf. Hoe ziet de mentale leefwereld van dat kind er in godsnaam uit? Dat zijn zeer provocatieve vragen - waar we uren over kunnen filosoferen - die ons met de neus op de feiten drukken: we kunnen ons zeer moeilijk een identiteit voorstellen zonder sociale context. Onze identiteit bestaat altijd in verhouding tot anderen.

Elke identiteit is dus een sociale identiteit, maar daarom nog geen groepsidentiteit. Via bepaalde verhalen krijgt een individu een beeldvorming van de werkelijkheid mee. Op zeer jonge leeftijd leren wij goed en fout, schuld en onschuld, beleefdheid en onbeschoftheid, naastenliefde en arrogantie, ... Kortom, hoe wij ons een aangepast en goed leven voorstellen. We krijgen via verhalen bepaalde waarden en normen mee die een individu incorporeert in zijn individuele identiteit. Waarden en normen die niet universeel zijn, maar net héél particulier. Want het zijn sociale constructies, voortgebracht door de sociale en historische evolutie van de omgeving van het individu, van zijn gemeenschap, van zijn cultuur, zijn beschaving. En het individu internaliseert die particuliere morele code.

We kennen allemaal dergelijke verhalen. In prechristelijke tijden waren dat de mythen, sagen en legenden, later vaak gerecupereerd door het christendom. De Bijbel is ook een verzameling van dergelijke verhalen. En in onze ontkerkelijkte tijden, krijgen we via de media zo'n verdoken moralisme mee in films, tv-programma's en artikels. Maar evenzeer in de jeugdbeweging, op het werk, in de voetbalclub, op school, ... Kortom, overal waar individuen een gemeenschap vormen. Doordat het individu zich een morele identiteit, aangeleverd door een particuliere cultuur, heeft eigengemaakt, stelt hij zich in verbinding met de bredere gemeenschap van individuen die dezelfde morele code hebben geïnternaliseerd en deze dus met hem delen. Zo ontstaat een 'verbeelde' morele gemeenschap. De gemeenschap is verbeeld omdat het individu onmogelijk alle andere leden van de gemeenschap persoonlijk kan kennen, maar de andere leden door het gedeelde morele kader wel onmiddellijk (h)erkent als medelid. Uit die morele identiteit groeit dus de groepsidentiteit: het besef van een gedeelde cultuur, van gedeelde waarden en normen, van gedeelde verhalen.

Geuzenboek

Zo'n groepsidentiteit kan politiek geactiveerd worden. Niet alleen door nationalisme, maar door alle ideologieën. Elk politiek denksysteem probeert een zekere groepsidentiteit te mobiliseren door bepaalde waarden en normen voorop te stellen: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, broederschap, burgerzin, gemeenschap, ... Door gedeelde codes uit te diepen of door andere te minimaliseren probeert men steun te verwerven voor een politiek verhaal dat een visie op de werkelijkheid verbeeldt. Het verleden is daarbij de dienstmaagd bij uitstek. Want de geschiedenis is natuurlijk een rijke bron om verhalen uit te puren die zich kunnen nestelen in het narratief gestructureerde geheugen van de mens. Door historische verhalen verplaatsen we ons naar personages met wie we ons dankzij een (veronderstelde) gedeelde morele code kunnen identificeren en waarmee we een groepsidentiteit kunnen ontwikkelen die tijd en ruimte overstijgt. Dat kan een nationale identiteit zijn - zoals in De Leeuw van Vlaanderen van Conscience - maar ook een andere. Louis Paul Boon gebruikte romans als Pieter Daens en Het geuzenboek om een sociaal-democratische identiteit politiek te activeren.

Geschiedenis kan dus aangewend worden om een heel gamma aan groepsidentiteiten te politiseren. Toch verbinden wij het debat over de relatie tussen identiteit en geschiedenis bijna automatisch met nationalisme. Dit komt omdat de constructie van een nationale identiteit de ambitie heeft om een hele gemeenschap te omvatten. Nationale identiteit probeert een veelvoud van onderliggende individuele en groepsidentiteiten te overspannen in één verbeelde gemeenschap. De natie is een sociale constructie die via verhalen wordt opgeroepen in de hoofden van al haar leden. Dat maakt een natie daarom niet minder tastbaar of reëel. Het betekent vooral dat de natie alleen in de fysieke wereld bestaat als de veruitwendiging van een idee.

Als we het niet eens zijn over dat idee, zijn we het bijgevolg niet eens over de interpretatie van ons verleden. Historische verhalen die een bepaalde opvatting over de natie verbeelden, worden daarom door mensen met een andere opvatting met enthousiasme onder de hamer van de deconstructie gelegd. Daardoor werden historici soms overdreven beducht voor de relatie tussen geschiedenis en identiteit.

En dat is een spijtige evolutie. Want geschiedenis als historische wetenschap en geschiedenis als sociaal narratief worden best in evenwicht gelaten. In onze klaslokalen moet geschiedenis als historische wetenschap worden onderwezen, niet als narratief. Maar het mag het feit dat geschiedenis ook als narratief bestaat, niet negeren. Integendeel. We moeten onze jeugd bijbrengen hoe wij onze wereld structureren, hoe wij onze identiteit opbouwen. Zij moeten zich ervan bewust zijn dat zij leven te midden van talloze verhalen die hun leven betekenis geven. Zij moeten deze verhalen kunnen herkennen en kritisch belichten. Zij moeten de instrumenten worden aangereikt om aan zelfonderzoek te doen en te leren dat men mensen niet kan essentialiseren: hen herleiden tot een eenduidige, vaststaande en eeuwige identiteit. Alleen zo kunnen zij tot inzichten komen over zichzelf en over de sociale context waarin zij leven. Alleen zo worden zij kritische, zelfbewuste en mondige burgers. Maar wij moeten hen ook de waarde van het historisch narratief leren kennen. Dat historische verhalen niet zomaar manipulaties zijn, maar functionele verhalen die mensen op een positieve manier met elkaar in verbinding kunnen stellen.

Democratie Vlaanderen

Laat het dus duidelijk zijn voor degenen die de Vlaamse identiteit te lijf gaan met een ijver voor deconstructie die een drang naar destructie verraadt: u verspilt uw energie. Vlaanderen is niet het product van een verkeerd begrepen geschiedenis. Het is een door het verleden opgeleverde gemeenschap van 6 miljoen mensen die samen een democratie uitmaken. Die gemeenschap heeft de kritische historische wetenschap broodnodig, we moeten niet in fabeltjes geloven. Maar historische verhalen die ons helpen om elkaar te herkennen en erkennen als burgers, moeten wij in hun waarde laten. Een goed verbeelde identiteit is essentieel voor het besef van ethiek, solidariteit en democratie van mensen die elkaars lot delen op het lapje aarde waar ze samenleven.

Deze tekst is een samenvatting van een lezing die de auteur hield op de 'Dag van de Geschiedenis' op 13 maart 2012 in Brugge.

Sjonge sjonge!
Wat je allemaal wel niet uit een tekenfilm kan leren.
Het lijkt wel een essay dat ik zelf zou kunnen geschreven hebben.
Een stripfiguur en dan een saus van Sartre, Camus, Kant en Wittgenstein er bovenop.

Helaas!
Bart De Wever loochent zijn verleden als de eerder mollige Winnieh the Pooh.
Hij gaat voor Lisa.
Lisa is een kind, een kind dat graag hinkelt.
"Soms" is het cruciale woord.
"Soms is de mythe meer waard dan de waarheid".
"Soms" is het cruciale woord,  maar door de "identiteit van het denken" komt het niet op bij Bart De Wever om vraagtekens te plaatsen bij die identiteit.
Hij gaat voor Lisa.
Ik ga ook voor Lisa.
Maar de ene Lisa is niet de andere Lisa.
Ik heb het nooit zo gehad voor Lisa Simpson.
Ik was helemaal weg van Lisa Stansfield.
Dat is zonder twijfel een geval van "identiteitsverandering".
(of testosteron, dat kan ook, maar dat is een andere illusie van de geschiedenis)

(Bekijk de videoclip Lisa Stansfield "change". Blijkbaar moet de link af en toe "veranderd" worden om te blijven werken en ik heb geen tijd om me daar mee bezig te houden)