dinsdag 29 november 2011

Dries Van Dijck & Jan Paternoster

Er is me de afgelopen dagen iets vreemds overkomen.

Zoals een topsporter die er alles aan doet om te pieken op dat ene moment.
Het WK of het EK of de olympische spelen of welk doel dan ook.
Op dat ene moment moet en zal hij er staan.

Nog een betere vergelijking misschien:
Zoals een brandweerman die elke dag zijn brandslang keurt, die zijn fysiek onderhoudt om in sneltempo die paal af te glijden, die het rampenplan uit het hoofd heeft geleerd en die zijn Eerste Hulp Bij Ongevallen beter onder de knie heeft dan een chirurg.
Want op dat ene moment moet en zal hij er staan.

Zo voelde ik me.
En toen was er het snerpende geluid van de sirene.
Plots was er filosofie in de krant en op TV, naar aanleiding van een lezing door Zizek stond "relativisme" plots in de actualiteit.
Het moment was aangebroken.

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=VF3IR2TO
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=2S3IS0LJ
http://kristienbonneure.deredactie.be/2011/11/29/over-de-negende-van-beethoven-een-starbucksgeweten-en-the-sound-of-music-als-walgelijkste-film-aller-tijden/

En...
En...
En zo goed als niets kreeg ik over mijn lippen. Mijn pen was uitgedroogd.
Of waren het mijn hersenen?
Ik wilde heuse opstellen schrijven.
Maar meer dan een paar woorden kreeg ik niet op papier.
Echt wel vreemd, een akelige stilte.
Zoals de stilte die valt in een groep van mensen die aan het discussiëren zijn over welke soort van wit het gaat, de stilte die valt wanneer er iemand, als een duivel uit een doosje een paar woorden laat vallen: volgens mij is het zwart.

Mijn brein is de zwarte doos waarin de laatste woorden zijn geregistreerd.
Mijn brein wordt geteisterd door een deuntje dat alle andere gedachten de kop indrukt.

All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception
All that I got
My perception

http://blackboxrevelation.com/lyrics/my-perception/my-perception/
http://blackboxrevelation.com/




Toch even checken bij dokter House.

zondag 27 november 2011

Herman Finkers

Zondag vandaag.
De dag des heren.
U gelooft het nooit, maar het is tijd voor de zondagsmis:



'De veertigste van Mozart en de liedjes van Jacques Brel
zijn ook ooit verzonnen', zei ik, 'toch bestaan ze wel.
Iets kan zijn verzonnen en daardoor juist bestaan.
Dat soms iets niet verzonnen is, neemt men zomaar aan.'

Dus daarboven in de hemel zien wij elkander weer,
daar maakt Andries Knevel ruzie met de Heer:
'Zoals 't er hier aan toe gaat', zegt hij, 'strookt niet met de leer.'
'Dat klopt,' zegt God,
'en daarom heerst er hier zo'n fijne sfeer.'

zaterdag 26 november 2011

Jean-Pierre Rondas

http://opinie.deredactie.be/2011/11/26/de-g1000-en-het-democratisch-verdriet-van-belgie/

De G1000 en het democratisch verdriet van België 26 / 11 / 2011
Het wordt wel snel stil rond de G1000, het goedbedoelde burgerinitiatief op het getouw gezet door David van Reybrouck. Te snel. We weten ook bitter weinig over wat er op de G1000-dag op 11 november nu eigenlijk door de 704 participanten werd aanbevolen. Ik vind dat jammer, want ik had zelf een heel goeie reden om daar veel van te verwachten.
Deze reden had te maken met mijn opvatting van de natie. Voor mij is de natie immers helemaal niet de homogeniseringsmachine waartoe men ze vaak wil reduceren. In deze interpretatie zou een natie gewoon alle lidmaten tot assimilatie willen dwingen. Er zou geen plaats zijn voor diversiteit. Het is eerder omgekeerd: de natie is de conflictzone, het oord waar de antagonisten (tegenstanders, geen vijanden) elkaar politiek kunnen en mogen bestrijden. De plek waar het georganiseerde meningsverschil plaatsvindt, is juist de natie. Waar anders?
Overleg
Daarom is het helemaal geen onzinnig idee om ruimte te bieden aan dat andere facet van de parlementaire democratie, namelijk de deliberatie. Daarmee is de democratie historisch ook begonnen: met het gezamenlijke overleg van de kiesgerechtigde burgers op de Atheense agora of op het Zwitserse dorpsplein. Deliberatieve democratie niet als alternatief voor de volksvertegenwoordigende democratie, maar als aanvulling ervan, net zoals er soms golven van directe democratie (onder de vorm van referenda) nodig zijn om zaken recht te trekken die zowel in de deliberatie als in de representatie krom zijn gebleven. Komt daar nog bij dat de natie zelf een soort doorlopende deliberatie is of idealiter zou moeten zijn.
Deelname
Wie zoals ik dat alles gelooft, gelooft ook in de noodzaak van meer participatie in de privébedrijven en overheidsbedrijven (zoals bijvoorbeeld de VRT), van meer inspraak van de basis in de politieke partijen, en van democratisering van de Rooms-Katholieke kerk. Allemaal organisaties die ons er bij tijd en wijle terdege aan herinneren dat ze ‘geen democratieën’ zijn. Jammer genoeg beschouwt men daar de democratie als een soort anarchie waarmee het bestuur hoegenaamd niet kan werken of niet snel genoeg beslissingen kan nemen. Democratie heeft een slechte naam in dergelijke beslissingspiramides. Het zou goed zijn voor de democratische opvoeding van de burger als overal van onderuit werd gewerkt: het zou meteen ook afverven op de politieke democratie. Wat wil men ook van de burger? Er is in de hele maatschappij nauwelijks een plek waar hij of zij de democratie aan den lijve kan ondervinden!
De troebele hoogdag
Ik was dus erg nieuwsgierig naar het verloop van de G1000, en meer specifiek naar de G1000-dag zelf op 11 november 2011. Tenslotte had de Groep zelf de democratie tot zijn onderwerp en zijn voorwerp uitgeroepen. Op dit domein hebben deze mensen wel degelijk verwachtingen geschapen, bij zoverre dat de overlegdemocratische vorm soms als belangrijker werd voorgesteld dan de besproken inhoud.
Ik heb dit fenomeen met een democratische blik willen bekijken. Ik heb geprobeerd niet op mijn luie oog over te schakelen, maar juist afwisselend verrekijkers en microscopen in te zetten. Maar het lag niet aan de lenzen of de glazen. Wat ik zag was zelf troebel. De G1000 zegt te geloven dat mensen iets te vertellen hebben over de samenleving. Maar wat exact de 704 aanwezigen op de G1000-dag over die samenleving te vertellen hadden, dat komen we niet te weten, ook niet op de webstek van de G1000. Die zwijgt daarover in alle talen. Daarom is de burger wat betreft de aanbevelingen van zijn 704 vertegenwoordigers grotendeels afhankelijk van de externe berichtgeving en de sfeerbeelden in Franstalige, Nederlandse en Vlaamse media. Wat men daar leest en hoort is merkwaardig.
Zouden de geruchten kloppen dat één van de aanbevelingen luidde, dat de verpakkingen van geneesmiddelen kleiner moesten? Dat men komaf moest maken met het profitariaat? Dat de werkloosheidsduur korter moest? Dat immigratie beperkt hoorde te worden? Dan rijst de vraag, of het niet voorspelbaar was dat uit dit zogenaamd wetenschappelijk begeleide systeem, dit soort verzuchtingen boven zou komen drijven. Samen met de nog veel prangender vraag naar wat het opvolgcomité van 32 burgers (volgens de initiatiefnemer vooral gekozen op basis van de diversiteit) met dit materiaal kan beginnen. Maar wat me werkelijk verontrustte, was de afwezigheid van twee belangrijke onderwerpen: de democratie zelf, en de ruimte waarin deze zich afspeelt.
De afwezige democratie
Uit een eerste vragenronde die honderden suggesties opleverde werden 25 vragen geselecteerd. Daaruit koos het bestuur dan weer drie dagthema’s ter deliberatie. Bij deze 25 vragen waren er zes over het communautaire probleem in België, vijf over de democratie zelf, en vier over openbare financiën. De overblijvende tien waren moeilijk in te delen varia. Maar de dagthema’s werden niet uit de voornoemde meerderheidsclusters gekozen, dus ook niet uit de wetenschappelijk geoogste vragen over democratie, terwijl de problematisering van de democratie toch de bestaansreden van dit burgerinitiatief was. Waarom wou men daarover dan niet reflecteren?
Het was al begonnen met een zeer dubbelzinnige communicatie over het wenselijk aantal verkiezingen in België. De boodschap was duidelijk: er waren of er zijn er teveel. In de uitgebreide versie van het manifest staat als punt 13 de ondertussen in alle hoofden gebeitelde zin, dat onze democratie ‘verworden’ is tot ‘een dictatuur van de verkiezingen’ (in de samenvattende versie staat diezelfde zin onder punt 6). Een nogal grove uitspraak die niet alleen aantoonbaar onjuist is (er zijn hier, in vergelijking met andere staten, zeker niet meer verkiezingen), maar die ook een loopje neemt met het wezen van het federalisme. Mensen die vinden dat er teveel verkiezingen zijn, zowel van het standpunt van de kiezende burger als van de te verkiezen politicus, vinden namelijk meestal dat de regionale en de federale verkiezingen moeten samenvallen, zodat de uitslagen tot parallel samengestelde regeringen kunnen leiden. Dit is zeker geen federalistische optie, integendeel. Men geeft hier de indruk dat het federalisme van artikel 1 van de grondwet in de praktijk omzeild mag worden.
Dubbelzinnigheid
Daarover is de G1000 nooit met zichzelf in het reine gekomen. Tijdens de hoogdag in de turnzaal van Thurn & Taxis te Brussel vroeg een journalist aan de woordvoerster of dit evenement voor herhaling vatbaar was. Natuurlijk gaan we daarmee door, antwoordde ze, ‘want verkiezingen zijn er maar om de vier, euh, vijf jaar’. Ik vond dit een veelzeggende verspreking. In één beweging gaf ze aan dat er nu eenmaal slechts om de zoveel tijd verkiezingen zijn, maar ook dat ze op de hoogte was van Di Rupo’s plan om die tijd tot vijf jaar te verlengen. Enerzijds waren er dus te weinig volksraadplegingen (‘slechts om de vier jaar’), maar anderzijds dan toch nog teveel (‘euh, vijf’).
Dezelfde dubbelzinnigheid bij de initiatiefnemer zelf: na afloop beweerde hij dat het initiatief zich helemaal niet tegen een vermeend teveel aan verkiezingen had gericht. Het bleef niet bij deze ene ondemocratische reflux. Niet alleen wat betreft het aantal, maar ook wat betreft de kostprijs van de verkiezingen kon men in die entourage bedenkelijke uitspraken noteren. Zoals de oprisping, dat dit toonbeeld van deliberatieve democratie a rato van 500 € de man, toch goedkoper was dan gewone verkiezingen. De deliberatieve democratie werd hier wel degelijk tegen de representatieve uitgespeeld. Vooral die ene zin over de ‘dictatuur van de verkiezingen’ heeft onnoemelijk veel kwaad gedaan. Sommige politicologen voelen zich erdoor gesteund om nu maar gelijk verkiezingen om de zeven jaar te vragen.
Slijtage van het parlementarisme
Had de G1000-dag dus überhaupt iets te melden over democratie? Helemaal niet. Het is een onderwerp dat hen niet ligt. Tijdens de fysieke deliberatie zelf werd daarover niet gedelibereerd. Was er misschien al voldoende over gezegd tijdens de sensibiliseringscampagne? Werd de reclamemededeling dat hier een alternatief werd aangeboord, als voldoende debat beschouwd? Nochtans wordt vandaag de Europese parlementaire democratie van alle kanten belaagd. Daarom had ik verwacht dat de G1000 zich zou bezinnen over de echte gevaren voor de volksvertegenwoordigende democratie, zoals de alreeds ten uitvoer gebrachte ideetjes over zakenkabinetten, alsmede de nog niet ten uitvoer gebrachte over gaullistische machtsovernames en vijfde republieken. Anderzijds: hadden de initiatiefnemers zich aan zo’n reflectie begeven, dan was al snel de aap uit de mouw gekomen. De democratie is hen namelijk niet zoveel waard als de Belgische constructie. Eerst komt België als staat, dan pas komt de democratie. Maar dat is geen historisch nieuws: dat is sinds 1830 altijd zo geweest. Overal ter wereld zien we vandaag betogingen van systeemcritici. Bij ons scharen hun Vlaamse collega’s zich achter het inert systeem ‘België’, dat de democratie met een serieuze handicap opzadelt. Getuige de 530 dagen ‘onderhandelingen’.
Het komt er dus niet zozeer op aan een chimerische deliberatieve democratie te installeren, dan wel de representatieve en parlementaire democratie te herstellen. Doordat de burgers de particratie hebben laten begaan, hebben ze de belangrijkste schakel van het representatieve systeem tot brekens toe verzwakt. De uitschakeling van het parlement is de belangrijkste oorzaak van de berucht geworden kloof tussen de burger en zijn politiek. Daarom gaat het eerder om een parlementair deficit. Daaraan is niet alleen de partijtucht schuldig, maar evenzeer de manie om regeringsonderhandelingen te organiseren waarin de belachelijkste details tot de laatste puntjes worden afgeregeld – waardoor het parlement gereduceerd is tot een collectief, machinaal stemhok. Wie het democratische deficit wil aanpakken, moet eerst en vooral het parlement restaureren.
De slijtageverschijnselen van het parlementarisme, afkomstig van interne en externe wrijving, doen zich overal in de democratische wereld voor. In België echter lijkt de slijtage tot op het bot doorgeschoten. De democratie zit hier op haar rauw vlees. Daarom moet er niet zozeer over de dictatuur van de verkiezingen worden nagedacht, dan wel over de dictatuur van de Belgische structuur.
De plaats van de democratie in België
Dat brengt me op het tweede niet ter sprake gekomen onderwerp, dat in de oorspronkelijke vragenlijst van 25 vragen weliswaar het hoogst van alle clusters heeft gescoord, maar dat men toch niet ter behandeling heeft weerhouden. Het gaat om het onderwerp waarvan de burger volgens onze editorialisten niet wakker ligt, en dat is uiteraard het communautaire. Het gaat om de vraag waar de democratie zich afspeelt. Waar bevindt zich de plek van het georganiseerde meningsverschil?
Het democratisch verdriet van België is het communautair deficit ten koste van Vlaanderen. De stelling van Jules Destrée, straks honderd jaar geleden geformuleerd, dat er ‘geen Belgen’ zijn, heeft geleid tot het reactionaire antwoord dat er inderdaad geen Belgen zijn die gelijk zijn voor de wet. De afschaffing van de parlementaire democratie door de grendelgrondwet van 1970 moest de Belgische staat redden. De Belgische staat kon slechts gered worden doordat men op zijn altaar de democratie offerde.
Het probleem met de G1000 was dat hij daarover niet kon of wou reflecteren, omdat hij dan eerst had moeten ingaan op zijn statuut zelf. Het ging immers om een Belgisch forum, met een derde tweetalige tafels (met tolk: een aanfluiting van de ware Belgitude dus). De G1000 deed alsof de Belgische politieke ruimte een evidentie is – terwijl zo’n ruimte niet eens bestaat. De G1000 deed alsof de legitimatie van de Belgische constructie géén probleem vormt – terwijl deze staat straks vijf volle jaren verlamd is. Jamaar, zei Van Reybrouck, het communautaire probleem is, dank zij Di Rupo’s Vlinderakkoord, opgelost, dus hoefden we daar gelukkig niet meer over te praten. Zou hij dat echt geloven? Niets is opgelost. De G1000 speelde het klaar om te doen alsof de Vlaamse politieke ruimte niet bestaat. Dat is de dimensie die de G1000 wel ziet, maar die hem tegelijkertijd niet zint, en waarvan deze G1000 dus de aandacht wenst af te leiden. Het gaat in laatste instantie over (naar het woord van politoloog Wilfried Dewachter) de mythe van de Belgische parlementaire democratie. Logisch dat de G1000 dit ‘nationale’ probleem niet op zijn agenda kon zetten: het zou gewoon zelfvernietigend zijn geweest. Nochtans had volgens een Nederlandse verslaggever de teleurstellende opkomst (704 in plaats van de voorziene en bezworen 1000) precies met het communautaire feit te maken: volgens deze bron zijn het voornamelijk Franstaligen geweest die om een of andere reden waren afgehaakt. Ook daarover kregen we jammer genoeg geen cijfers.
In het licht van deze overwegingen spreekt de keuze voor de drie onderwerpen die wel aan de 704 werden voorgelegd, eveneens boekdelen. Het zijn onderwerpen die het in zich hebben om het forum van de democratie Belgisch te houden. Het eerste onderwerp was de sociale zekerheid. Zoals bekend biedt de sociale zekerheid met zijn ‘interpersoonlijke solidariteit’ de enige inhoud die men nog aan een definitie van België kan geven. Het tweede was de welvaart, en dat is dan weer een Europees verschijnsel, dat we nu eenmaal niet meer in handen hebben. Het derde was de immigratie, en dat gaat over het lidmaatschap van de staat. Zolang als enigszins mogelijk is, geeft de staat dit niet uit handen. De conclusies van het toetsingscomité van de 32 zullen wel in die richting moeten gaan.
Nuttige vragen
Twee nuttige vragen had de G aan de opgekomen burgers kunnen stellen. De eerste had moeten luiden: WAAR speelt zich het democratische gesprek af? Op welk forum, in welke arena? De G1000 heeft het niet aangedurfd deze vraag te stellen. Dit verzuim is de belangrijkste reden waarom dit initiatief een stille maar snelle dood zal sterven.
De tweede nuttige vraag was niet zozeer een overwegingsvraag, dan wel een beslissingsvraag geweest. Ze had moeten luiden: ‘Bent u van mening, ja dan nee, dat een soeverein Vlaanderen 500 dagen op een regering had moeten wachten?’ Of, nog anders gesteld, maar dan in de vorm van een controlevraag bij een quiz: ‘Hoeveel dagen, denkt u, zouden de Vlaamse partijen onderling nodig hebben gehad om een regering te vormen? Kies: zes, zeven of acht dagen?’
Wat dunkt u, beste lezer?
Jean-Pierre Rondas

Wat is het verschil tussen het verwijt (eerst België en dan de democratie) en het alternatief (eerst Vlaanderen en dan de democratie)?
Wat dunkt u, beste schrijver?

Hoe een dubbeltje rollen kan. Ik wou al lang iets schrijven over David Van Reybrouck en het initiatief van de G1000.
Helaas, hij werd niet uitgeloot.
En nu gaat Jean-Pierre Rondas toch wel niet met de eer lopen zeker.
Je zal maar pech hebben, zo'n initiatief op poten zetten en dan niet eens vereeuwigd worden in dit blog!
En wat nog erger is, en dat verwijt ik David Van Reybrouck toch wel een beetje, ik ben volledig mijn vertrouwen verloren in de loterij, ik speel zelfs niet meer op de lotto.

http://www.nationaleloterij.be/nl/Spelen_en_Winnen/default.aspx
"Spelen en winnen", dat is het motto van de lotto.
Om de één of andere reden geloof ik er niet meer in.

Slavoj Zizek

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=VF3IR2TO

Hoed u voor Slavoj Zizek

De donkere kantjes van een charlatan

Denk toch maar even na voor u maandag aan de lippen van Slavoj Zizek hangt, schrijven FILIP BUEKENS en GEERDT MAGIELS. De Sloveense stand-upfilosoof houdt van provocerend gebral, maar dat is allesbehalve onschuldig.
De rattenvanger van Hamelen leeft! En hij komt naar Bozar. Maandag 29 november zal in de uitverkochte Henri Leboeuf-zaal de intellectuele bourgeoisie zich aan de voeten vleien van de vermeende filosoof Slavoj Zizek. Deze intellectuele clown is een gevierd spreker van de Occupy-beweging en reist met zijn ‘vlijmscherpe analyses' de wereld rond. Hij zal ook in Brussel de culturele elite op sleeptouw nemen met een verhaal over Europa, de financiële crisis, en de naderende apocalyps. (Zizek is, zo zegt hij zelf, een pessimist.) Hij wordt daarbij niet gehinderd door enige kennis van zaken. Zizek heeft het ontegensprekelijke voordeel dat hij alles begrijpt. Dat laat hem toe de toestand van de wereld te verklaren aan de hand van diepzinnige interpretaties van bijvoorbeeld populaire films of consumptieartikelen.

De voedingsbodem van al zijn inzichten is de ongekroonde keizer van de onduidelijke filosofen: Georg Wilhelm Friedrich Hegel. Alleen achter de dialectische en paradoxale omkering gaat het juiste inzicht schuil. Een tweede pijler van zijn denken zijn de geschriften van de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan. Hij zei het onlangs nog in een interview in deze krant: ‘De tegenstelling is de interne voorwaarde voor elke identiteit'. Zizeks ‘dierbaarste bezit' is het verzameld werk van Hegel, zijn favoriete instrument is een lacaniaans conceptueel surrealisme (DS 20 augustus).

Gecombineerd met een flinke dosis Marx laat dit hem toe alles te duiden: het kapitalisme, The matrix, antisemitisme, Starbucks, het postmodernisme en de (financiële en ecologische) crisis. In zijn toespraken of optredens (kijk op Youtube) ronkt een breedsprakerige, feitenvrije filosofie. Hij debiteert meningen en intuïties die empirisch kant noch wal raken. Hij schiet in het wilde weg met hagel, en dan is er altijd wel iets dat geraakt wordt. Talloze triviale inzichten hebben we ook zonder Zizek al lang begrepen (jazeker, we leven in een complexe samenleving). Hij is een cut&paste-denker die zo snel van de hak op de tak springt dat men de draad al gauw kwijtraakt: ‘Ik denk zo snel dat ik mezelf wel moet tegenspreken.' Dat hij dit alles als stand-upcomedian presenteert, betekent niet dat we met onschuldige provocaties te maken hebben. Het probleem zit dieper.

Luguber spookbeeld

Een cultus van haat en geweld vormt de ondertoon van het discours van deze filosofische charlatan. Hij grossiert in perverse omkeringen: ‘de universele mensenrechten zijn slechts de rechten van westerse mannen', ‘stalinistische terreur is eindeloos beter dan progressief kapitalisme', ‘de strijd tegen racisme is bedekt racisme'. Daarmee cultiveert hij een van de meest manipuleerbare van alle menselijke emoties: ressentiment. Over Hitler beweerde hij dat diens gewelddadigheid ‘niet essentieel genoeg' was (In defence of lost causes). Wat betekent dat, ‘niet essentieel genoeg'? Je kunt dit afdoen als provocerend gebral, maar je kunt het ook als een pleidooi voor daadwerkelijk geweld lezen.

Talloze Zizek-adepten vinden zijn omkeringen en provocaties ‘intellectueel uitdagend' of minstens ‘verfrissend', maar dat is een reactie waar Zizek zelf lak aan heeft. Je moet hem zorgvuldig lezen, en dan komt, zoals Adam Kirsch in The New Republic enkele jaren geleden heeft laten zien, een luguber spookbeeld naar voren. Onder het warrige discours schuilt een verdediging van het politieke geweld van Robespierre, Mao, Stalin en Lenin, en daarachter schuilt een nog gevaarlijker idee: dat van de politieke utopie die geweld niet uitsluit. ‘Alleen een revolutie brengt ons in contact met het reële.' De Culturele Revolutie van Mao liet ons ‘utopische mogelijkheden' zien. Wat die liet zien, is volgens velen echter wat onvermijdelijk met de dwaasheid van het utopisme verbonden is: terreur.

Zizek koestert de perverse gedachte van eindeloze, desnoods met geweld afdwingbare verbetering van de wereld en de mens, een gedachte die juist in deze troebele tijden weer opgeld lijkt te maken en waar Zizek, zelfverklaard communist, expliciet ruimte voor creëert. Zonder de ‘Held' (de hoofdletter is van Zizek) is de Gebeurtenis niet mogelijk, schrijft hij in navolging van zijn Franse geestesgenoot Alain Badiou: ‘Terreur als voorwaarde voor vrijheid.' ‘Het domein van zuiver geweld, het domein buiten de wet, het domein van geweld dat noch het recht instelt, noch het recht handhaaft, is het domein van de liefde', staat op de achterflap van zijn boek Geweld uit 2009. Dit is vintage Zizek, dubbelzinnig en dubieus.

Gevaarlijke nonsens

Maar we zullen hem wel verkeerd begrijpen. Want zoals een kenner onlangs in De Groene Amsterdammer zei: ‘Zizek wordt door te veel mensen gelezen die hem niet goed begrijpen. Om zijn werk te doorgronden, is jaren studie nodig.'

(Dat wordt ook van Lacan gezegd. Het is een beproefde techniek om zich te immuniseren tegen kritiek.)

Diezelfde expert geeft trouwens de sleutel tot dit duistere gedachtegoed: ‘Hij heeft in wezen slechts één gedachte. Dat de realiteit gebouwd is op een probleem dat een probleem zal blijven: de werkelijkheid is een illusie die zichzelf aan haar eigen illusie optrekt. Een samenleving is niet in het “reële”, maar in het “fictieve” gefundeerd: in de betekenis die we er zelf aan geven. Een cultuur stoelt niet op zijn, maar op schijn.'

De werkelijkheid is dus een constructie, van de Ideologie, die ons met zijn allen in de luren legt. Daarmee verzinkt Zizek in het moeras van het relativisme. Zijn grappen en paradoxen verhullen een diepgaande kritiekloosheid waarin hij alles kan goedpraten, ook gedweep met geweld en andere gevaarlijke nonsens.

Dat weet Zizek zelf ook: ‘Veel van wat ik schrijf, is nonsens.' Hij maakt alleen niet duidelijk welk stukje dan misschien geen onzin is. En of hij zelf wel weet waar de nonsens ophoudt.
Prima tekstje. Mijn enige bescheiden opmerking is van taalkundige aard. 'Een moeras is een overgangsgebied tussen water en land.' (wikipedia). Relativisme is geen moeras. Het is water. Men kan er niet in verzinken. Men kan alleen blijven drijven of verdrinken.

donderdag 24 november 2011

Madame Blanche

Onder het motto "engagez-vous" blijven we doorgaan:
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/De-Gedachte/article/detail/1352702/2011/11/24/Vergeet-een-kabinet-van-economen.dhtml

Vergeet een kabinet van economen


24/11/11, 08u06
Patrick Loobuyck, als moraalfilosoof verbonden aan de universiteiten van Antwerpen en Gent, ziet geen heil in regeringen die louter uit economische experts en technici bestaan.
Door de crisis in de regeringsonderhandelingen en de druk die de eurocrisis veroorzaakt, klinkt de roep naar een zakenkabinet steeds luider. Zo een regering zou dan bestaan uit experts en technici, niet uit politici. Griekenland en Italië zijn met de benoeming van niet-politici als Lucas Papademos en Mario Monti alvast in de richting van de technocratie geëvolueerd. Moet België ook die kant op? De vraag is pertinent omdat onze politici op een schandelijke wijze niet in staat blijken om akkoorden te sluiten en tot besturen over te gaan. Het politieke gekrakeel, eerst over de staatshervorming nu over de begroting en het sociaal-economisch beleid is dusdanig uit de hand gelopen dat de indruk ontstaat dat politici het niet meer kunnen en dus maar beter even worden vervangen door nuchtere mensen met kennis van zaken. Technici moeten gewapend met wetenschappelijke feiten en niet gehinderd door electorale overwegingen en politieke ideologie beslissingen nemen om het land terug op het rechte pad te krijgen.

Deze gedachte klinkt misschien aantrekkelijk, maar ze is bedrieglijk. De experts die nu vaak als opvolgers van de politici genoemd worden, blijken voornamelijk economen te zijn. Zij zouden weten wat we moeten doen om ons uit de crisis weg te leiden. Er wordt hier echter vaak van een verkeerd beeld van de economische wetenschap uitgegaan. Economie is geen positieve wetenschap waarin de werkelijkheid op basis van formules en wetmatigheden voorspeld kan worden. De economie is een gedragswetenschap en behoort tot de menswetenschappen - met alle gevolgen van dien. Wetmatigheden (de wet van vraag en aanbod bijvoorbeeld) en mechanismen die eigen zijn aan het menselijk gedrag kunnen er een voorspellende waarde hebben, maar dit is nooit even sluitend als in de positieve wetenschappen. Economen kunnen onmogelijk de werkelijkheid op een even objectieve manier begrijpen en voorspellen als natuurkundigen dat kunnen. Hoe zinvol economische modellen ook zijn, ze kunnen slechts tot economische prognoses leiden, niet tot wetenschappelijke voorspellingen. En dat economen in hun prognoses fout kunnen zitten, hebben we de laatste jaren aan den lijve moeten ervaren. Alle Nobelprijswinnaars voor economie ten spijt, heeft de economische wetenschap de economische crisis niet zien aankomen, laat staan kunnen vermijden. Een en ander heeft te maken met het feit dat het schier onmogelijk is om alle relevante variabelen in het model te verdisconteren. Maar er ligt ook een probleem bij het uitgangspunt van de economie. Economen vertrekken in hun modellen immers van een specifiek mensbeeld. Deze homo economicus bepaalt zijn keuzes op basis van kosten-batenanalyses in functie van individuele nutmaximalisering in een context van schaarste. Nobelprijswinnaar economie Amartya Sen wijst er echter op dat mensen niet die 'rationele gekken' zijn waarmee economen vaak aan de slag gaan. Menselijk gedrag wordt niet alleen gestuurd door kosten-batenanalyses, maar ook door waarden als vertrouwen en loyaliteit. De crisis in de financiële sector en de schommelingen op de beurs maken pijnlijk duidelijk hoezeer het economisch plaatje op een volstrekt irrationele manier in duigen kan vallen wegens een gebrek aan vertrouwen in partners, landen, aandelen of banken.

Maar het idee van een zakenkabinet is ook nog om een andere reden bedrieglijk. Aan politiek doen is immers onwenselijk en onmogelijk. Niet alleen hebben de experts niet de noodzakelijke legitimiteit om als volksvertegenwoordiger te spreken, technische experts kunnen ook grondig van mening verschillen over welke richting we met de samenleving uit moeten. De kloof tussen feiten en normen, tussen is niet zomaar te dichten, ook niet door experts. Zij kunnen het over alle feiten eens zijn, maar toch van mening verschillen over de politieke keuzes die je aan die feiten moet verbinden. Politieke keuzes moeten liefst zo goed mogelijk alle wetenschappelijke feiten verdisconteren, maar het is een misvatting te denken dat uit die feiten zomaar politieke beslissingen zijn af te leiden. Men kan berekenen hoeveel extra belastingen opbrengen en wat er te besparen valt met het snoeien in de uitgaven van de welvaartsstaat, maar of men voornamelijk voor de eerste optie kiest dan wel voor de tweede is een politieke keuze.

Rekenen en tellen

Mogelijk zijn alle experts het erover eens dat België een stuk van de crisis kan opvangen door de sociale voorzieningen drastisch verder af te bouwen, de vraag blijft of we dat wel op die manier willen doen. Hier kunnen economen wiens hart sociaal-democratisch klopt fundamenteel van mening verschillen met neoliberale economen. Wie aan politiek doet, moet goed kunnen rekenen en tellen, maar rekenen en tellen alleen volstaat niet. Politici vertrekken idealiter van een idee over welke samenleving ze willen en vanuit een opvatting van wat rechtvaardigheid is. Zodra experts aan politiek doen, worden ook zij met politieke en normatieve vragen geconfronteerd.

Er valt nog te discussiëren over de vraag of wetenschap waardevrij is; maar de vraag of er een waardevrije politiek bestaat is veel gemakkelijker te beantwoorden: nee dat bestaat niet. Economen kunnen een poging doen om naar amorele en apolitieke expertise te streven, maar deze 'positieve economie' die naar het woord van Milton Friedman 'principieel onafhankelijk moet zijn van particuliere ethische posities en normatieve oordelen', kan nooit samenvallen met politiek.

Experts die aan politiek doen kunnen de schijn van onpartijdigheid en objectiviteit hoog proberen te houden, maar dat is mogelijks gevaarlijke window dressing. Ook wetenschappers kunnen een ideologische agenda hebben. Het lijkt me in dat verband niet onzinnig rekening te houden met de waarschuwing die Max Weber ons meegeeft in zijn bekende lezing Wetenschap als beroep en roeping (1919) dat "waar de wetenschapsbeoefenaar met zijn eigen waardeoordeel komt aandragen, het werkelijke begrip voor de feiten verdwijnt".
 
Er valt nog te discussiëren over de vraag of wetenschap waardevrij is”
Allee vooruit dan.
Stel dat u de vraag met neen beantwoordt.
In dat geval is uw mening als wetenschapper een waardeoordeel, niet meer of minder waard dan mijn mening.
Stel dat u de vraag met ja beantwoordt.
In dat geval stelt zich de vraag of filosofie een positieve wetenschap is.
Voelt u hem komen?
“De voorspellende waarde?”
Voelt u hem komen?
“Experts die columns schrijven kunnen de schijn van onpartijdigheid en objectiviteit hoog proberen te houden, maar dat is mogelijks gevaarlijke window dressing.”
Overigens deel ik uw mening “vergeet een kabinet van economen”.
Maar het lijkt me in dat verband niet onzinnig rekening te houden met de woorden van Desiderius Erasmus: “dat is alleenlick een wijsmakinge”

 

zaterdag 19 november 2011

Frans

Laatst hoorde ik een klant zeer omstandige richtlijnen geven aan een werknemer.
"Het moet zus en het moet zo, dit moet en dat moet en daarna moet je..."
Waarop de monkelende en onsterfelijke reactie:
"Moete, moete, moete, steurve moete en veu de rest niks."

Dat schoot me te binnen toen ik deze regel las:
"If you are not thinking like a Bayesian, perhaps you should be."    

The Mathematics of Changing Your Mind

Sharon Bertsch McGrayne introduces Bayes’s theorem in her new book with a remark by John Maynard Keynes: “When the facts change, I change my opinion. What do you do, sir?”
Illustration by Shannon May

THE THEORY THAT WOULD NOT DIE

How Bayes’ Rule Cracked the Enigma Code, Hunted Down Russian Submarines and Emerged Triumphant From Two Centuries of Controversy
By Sharon Bertsch McGrayne
320 pp. Yale University Press. $27.50.
Bayes’s theorem, named after the 18th-century Presbyterian minister Thomas Bayes, addresses this selfsame essential task: How should we modify our beliefs in the light of additional information? Do we cling to old assumptions long after they’ve become untenable, or abandon them too readily at the first whisper of doubt? Bayesian reasoning promises to bring our views gradually into line with reality and so has become an invaluable tool for scientists of all sorts and, indeed, for anyone who wants, putting it grandiloquently, to sync up with the universe. If you are not thinking like a Bayesian, perhaps you should be.
At its core, Bayes’s theorem depends upon an ingenious turnabout: If you want to assess the strength of your hypothesis given the evidence, you must also assess the strength of the evidence given your hypothesis. In the face of uncertainty, a Bayesian asks three questions: How confident am I in the truth of my initial belief? On the assumption that my original belief is true, how confident am I that the new evidence is accurate? And whether or not my original belief is true, how confident am I that the new evidence is accurate? One proto-Bayesian, David Hume, underlined the importance of considering evidentiary probability properly when he questioned the authority of religious hearsay: one shouldn’t trust the supposed evidence for a miracle, he argued, unless it would be even more miraculous if the report were untrue.
The theorem has a long and surprisingly convoluted history, and McGrayne chronicles it in detail. It was Bayes’s friend Richard Price, an amateur mathematician, who developed Bayes’s ideas and probably deserves the glory that would have resulted from a Bayes-Price theorem. After Price, however, Bayes’s theorem lapsed into obscurity until the illustrious French mathematician Pierre Simon Laplace extended and applied it in clever, nontrivial ways in the early 19th century. Thereafter it went in and out of fashion, was applied in one field after another only to be later condemned for being vague, subjective or unscientific, and became a bone of contention between rival camps of mathematicians before enjoying a revival in recent years.
The theorem itself can be stated simply. Beginning with a provisional hypothesis about the world (there are, of course, no other kinds), we assign to it an initial probability called the prior probability or simply the prior. After actively collecting or happening upon some potentially relevant evidence, we use Bayes’s theorem to recalculate the probability of the hypothesis in light of the new evidence. This revised probability is called the posterior probability or simply the posterior. Specifically Bayes’s theorem states (trumpets sound here) that the posterior probability of a hypothesis is equal to the product of (a) the prior probability of the hypothesis and (b) the conditional probability of the evidence given the hypothesis, divided by (c) the probability of the new evidence.
Consider a concrete example. Assume that you’re presented with three coins, two of them fair and the other a counterfeit that always lands heads. If you randomly pick one of the three coins, the probability that it’s the counterfeit is 1 in 3. This is the prior probability of the hypothesis that the coin is counterfeit. Now after picking the coin, you flip it three times and observe that it lands heads each time. Seeing this new evidence that your chosen coin has landed heads three times in a row, you want to know the revised posterior probability that it is the counterfeit. The answer to this question, found using Bayes’s theorem (calculation mercifully omitted), is 4 in 5. You thus revise your probability estimate of the coin’s being counterfeit upward from 1 in 3 to 4 in 5.
A serious problem arises, however, when you apply Bayes’s theorem to real life: it’s often unclear what initial probability to assign to a hypothesis. Our intuitions are embedded in countless narratives and arguments, and so new evidence can be filtered and factored into the Bayes probability revision machine in many idiosyncratic and incommensurable ways. The question is how to assign prior probabilities and evaluate evidence in situations much more complicated than the tossing of coins, situations like global warming or autism. In the latter case, for example, some might have assigned a high prior probability to the hypothesis that the thimerosal in vaccines causes autism. But then came new evidence — studies showing that permanent removal of the compound from these vaccines did not lead to a decline in autism. The conditional probability of this evidence given the thimerosal hypothesis is tiny at best and thus a convincing reason to drastically lower the posterior probability of the hypothesis. Of course, people wedded to their priors can always try to rescue them from the evidence by introducing all sorts of dodges. Witness die-hard birthers and truthers, for example.
McGrayne devotes much of her book to Bayes’s theorem’s many remarkable contributions to history: she discusses how it was used to search for nuclear weapons, devise actuarial tables, demonstrate that a document seemingly incriminating Colonel Dreyfus was most likely a forgery, improve low-resolution computer images, judge the authorship of the disputed Federalist papers and determine the false positive rate of mammograms. She also tells the story of Alan Turing and others whose pivotal crypto-analytic work unscrambling German codes may have helped shorten World War II.
Statistics is an imperialist discipline that can be applied to almost any area of science or life, and this litany of applications is intended to be the unifying thread that sews the book into a coherent whole. It does so, but at the cost of giving it a list-like, formulaic feel. More successful are McGrayne’s vivifying sketches of the statisticians who devoted themselves to Bayesian polemics and counterpolemics. As McGrayne amply shows, orthodox Bayesians have long been opposed, sometimes vehemently, by so-called frequentists, who have objected to their tolerance for subjectivity. The nub of the differences between them is that for Bayesians the prior can be a subjective expression of the degree of belief in a hypothesis, even one about a unique event or one that has as yet never occurred. For frequentists the prior must have a more objective foundation; ideally that is the relative frequency of events in repeatable, well-defined experiments. McGrayne’s statisticians exhibit many differences, and she cites the quip that you can nevertheless always tell them apart by their posteriors, a good word on which to end.

John Allen Paulos, a professor of mathematics at Temple University, is the author of several books, including “Innumeracy” and, most recently, “Irreligion.”
http://www.nytimes.com/2011/08/07/books/review/the-theory-that-would-not-die-by-sharon-bertsch-mcgrayne-book-review.html?_r=2&pagewanted=all

In onze ijver om een eenheidstaal te creeëren bestaat het risico dat het dialect niet meer begrepen wordt.
"Moeten, moeten, moeten, sterven moet je en voor de rest niets"

dinsdag 8 november 2011

Hendrik VIII



 "Je zou je eeuwig kunnen blijven afvragen of je partner wel de juiste is en er niet iemand is die beter bij je past. Een formule maakt echter duidelijk dat je idealiter eerst twaalf partners gehad moet hebben. De volgende die beter is, die moet je houden. Omgekeerd werkt het natuurlijk ook: als je aan je tweede vriendje toe bent en je vraagt je af of er niets beter is, dan is het antwoord zeer waarschijnlijk 'ja". "

Laat me vooraf even duidelijk maken dat ik een immense bewondering heb voor mensen die een poging ondernemen om de wetenschap te vulgariseren, voor mensen die het vermogen hebben om moeilijke dingen in eenvoudige taal uit te leggen.
Hoed af.
Maar dat neemt niet weg dat men toch moet opletten om in zijn ijver om iets duidelijk te maken niet zo veel gaat vereenvoudigen dat de "kwaliteit" er uiteindelijk bij gaat inboeten.
Bovendien moet men er zich voor hoeden om zijn publiek als al te simpel te beschouwen, een mens begrijpt soms wel meer dan men denkt. (even terzijde, "een mens begrijpt soms wel meer dan men denkt", is dat geen mooie zin?)
Laat me vooraf ook nog even stellen dat ik blij ben met die "twaalf".
Een aantal maanden geleden circuleerde er in de media nogal wat wiskunde waarin er sprake was van vier partners.


Volgens VUB-professor Jean Paul Van Bendegem is kansberekening dé manier om de ideale partner te vinden. Uw vierde lief zou de ware zijn. Dat schrijft Het Laatste Nieuws.
Professor Logica en Wetenschapsfilosofie aan de Vrije Universiteit Brussel, Jean Paul Van Bendegem, gelooft dat in de liefde een logisch patroon zit. In zijn lezingreeks ‘De wiskunde in het seksuele’ past hij de principes van kansberekening toe.
Het is een onromantische gedachte, maar de logica gaat als volgt: ‘Laat je eerste drie lieven passeren. Neem de beste van die drie als standaard en de eerstvolgende die dat niveau weet te evenaren of verbeteren, is de ware.’ Wiskundig gezien vind je daarna namelijk geen betere partner meer.
Hij maakt de vergelijking met een kartonnen doos waar tien kaartjes in zitten. ‘Op elke kaartje staat een cijfer tussen nul en tien. Het is de bedoeling dat je het hoogste cijfer eruit pikt: een acht, negen of tien. De kans is klein dat je bij de eerste drie pogingen de beste kaarten eruit haalt. Zo gaat het ook in de liefde. De kans dat je in je eerste drie relaties de ware vindt, is klein. Na drie keer proberen heb je 37 procent slaagkans. Beter zal het niet worden, ook niet in relaties.‘
Lotjestrek
‘Zit je in een goede relatie, maak die dan niet kapot omdat het nog maar je tweede of derde partner is’, geeft de professor nog mee als raad. ‘Je zal maar pech hebben dat je meteen de spreekwoordelijke nummer acht, negen of tien uit de doos viste en dumpte. En dan vind je nooit beter’, aldus Van Bendegem.
De professor maakt ook nog een kanttekening: ‘Er zijn nog zwaktes. De wiskunde houdt geen rekening met de duur van je relaties en hoe je als mens verandert. Mensen verlagen soms ook hun lat en denken achteraf dat hun relatie van toen toch niet zo slecht was.’
‘Het blijft dus een beetje lotjestrek’, luidt de conclusie.
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20110426_068

Ik heb destijds de betreffende auteur om zijn bewijzen verzocht, maar tot op de dag van vandaag heb ik daar nog geen antwoord op gekregen.
Vier?
Waar haalt die brave man dat in hemelsnaam?
Extrapolatie? Extrapolatie van zijn liefdesleven?
Twaalf.
Dat is wetenschap, dat zijn de cijfers van de befaamde wetenschapper Peter Todd.
http://www.cogs.indiana.edu/pmtodd.html

Twaalf.
Eigenlijk is het 12,2857142 om precies te zijn.
Men mag toch niet uit het oog verliezen dat het in wiskunde en wetenschap exact moet zijn.
Statistiek is een moeilijk vak, maar de basis begrippen, die begrijpt het overgrote deel van de bevolking heus wel.
Het gaat om een gemiddelde, bij de ene persoon is het elf, bij de andere is het dertien.
(11+13)/2 = 12.
Indien we nu al die duizenden cijfers optellen en delen door het totaal van het aantal cijfers zou het al een gigantische toevalstreffer zijn als we exact op het gehele getal twaalf zouden uitkomen natuurlijk.
voorbeeld: (11+13+8+14+13)/5 = 11,8.
12,2857142 dus.

Nu, statistiek is natuurlijk statistiek. Een beetje lotjestrek.
Maar de wetenschap zou de wetenschap niet zijn zonder harde bewijzen.
Heel recent zijn die ook gevonden.
Antonia Fraser maakte in haar biografie over Hendrik VIII melding van een merkwaardige passage uit het dagboek van deze bekende koning waarin hij te kennen geeft de volmaakte huwelijkspartner gevonden te hebben in nummer 12,2857142.
Dat heeft de wetenschap jarenlang geïntrigeerd, zonder ooit een afdoende verklaring te kunnen geven.
Ik ben verheugd u in peer-review een primeur te kunnen aanbieden.
Het toeval wil dat ik een vriendschappelijke relatie heb met de bekende wiskundige Gregori Perelman en dat hij mij zo nu en dan gebruikt als klankbord.
Zoals u wellicht weet heeft Hendrik VIII twee van zijn vrouwen, Anna Boleyn en Catharina Howard laten onthoofden. Nu heeft Gregori Perelman aan de hand van schilderijen en de bewaarde schedels van de dames berekend met behulp van de modernste lasertechnieken dat de hoofden van Anna Boleyn en Catharina Howard in verhouding tot hun respectievelijk ganse lichamen 0,1428361 en 0.1428781 bedragen.
Voor Hendrik VIII de ideale partner vond in Catharina Parr had hij elf partners en twee hoofden!
12,2857142.

maandag 7 november 2011

Arlette

Kent u Arlette?
Nee?
Ik ook niet.
En dat is best wel jammer.
In het weekblad Humo staan weer tientallen interviews.
Patrick Janssens, Bart De Wever & Liesbeth Homans, Rik De Saedeleer, Herwig Van Hove...
Stel dat ik één van al die coryfeeën zou kunnen ontmoeten.
Ik zou geen enkel moment aarzelen om voor Arlette te gaan.
Arlette is de mama van Evi Hanssen.

"Kijk: met mijn mama kon je niet discussiëren. In 'dingen uitpraten' geloofde ze bijvoorbeeld niet. Haar vaste antwoord was: 'Uitpraten? Ik héb helemaal niets uit te praten. Dit is mijn mening, dat is jouw mening - leg je erbij neer. En moet je nog wat patatjes hebben?"

Mama praat met Evi, ze kent de mening van haar dochter.
Maar er wordt niet uitgepraat.
Is het niet verdomd zielig als moeder en dochter uitgepraat zouden zijn?

"Maar dat hoop ik dus wel anders te doen dan mijn moeder: mijn eigen kinderen in hun puberteit de indruk geven dat ik tenminste luister naar wat ze te vertellen hebben. Om vervolgens alsnog te zeggen: 'Nee, mijn mening is beter' (lacht)"

"Mijn mening is beter." Op dat moment ben je uitgepraat natuurlijk. Arlette kon het niet over haar lippen krijgen.
Of alleen als er een (lacht) achter komt, maar dan gaan die pubers uit hun dak natuurlijk.

zondag 6 november 2011

Jan Terlouw

Jan Terlouw heeft een nieuw boek geschreven.
"Hoed je voor mensen die iets zeker weten"

Ik ga het niet lezen.
Bang voor de teleurstelling van wat ik misschien te lezen krijg, of bang voor de teleurstelling van wat ik misschien tussen de regels zal lezen.

Jan Terlouw in De Morgen over zijn jongste boek ‘Hoed u voor mensen die iets zeker weten’.
‘Iemand die iets zeker meent te weten, slaat de dialoog dood. Daar kun je niet mee praten. En het is gevaarlijk. Wie iets zeker weet, wil dat uitdragen. Desnoods met geweld op een ander : die moet en die zal dat ook weten. In religies zie je dag, het heeft vaak tot oorlogen geleid. Maar ook in de politiek. En het slaat zelfs kinderen dood die door hun ouders geindoctrineerd worden. Zo zit dat! Aan dat leven met dogma’s heb ik hoe langer hoe meer een hekel gekregen. Het leven is zoveel mooier, vrijer en vriendelijker als mensen dingen niét zeker weten.’
En toch is er niks mis met zekerheden. Vraag is op wat baseert iemand zich? Op analyse, (wetenschappelijk onderbouwde) lectuur en daaraan gekoppelde waardevrij intuïtief inzicht? Dan is het voor mij oké. Als men maar open staat om nieuwe inzichten, nieuwe onderzoeksresultaten of bevindingen van anderen onmiddellijk toe te laten en -indien nodig- de eigen zekerheid (gedeeltelijk) naar de prullenmand te verwijzen.
Absolute zekerheden bestaan niet, maar dat is geen reden om alles in vraag te stellen en af te wijzen.
M.a.w. het probleem is niet het paradigma zekerheid/weifel maar:

1. het conservatisme van menig mens die zich vastklampt aan wat ie ‘met zekerheid’ weet, ook als dat foutief blijkt;
2. de behoeften van velen aan een eensluidend gesloten vaststaand verhaal (of het nu een bijbel, koran, moraal of positivistische theorie is) waardoor starheid ontstaat jegens nieuwe ontwikkelingen of visies van anderen.

Bang om dergelijke "subtiliteiten" te lezen.
Zeker weten doen we niet, maar "juist" en "fout" bestaan, dat weten we wel zeker.

Tot nader order (laat het me vooral weten als ik het bij het verkeerde eind heb!) wil ik de titel blijven koesteren als een kleinood.
Ik ga voor mezelf een boek maken met een mooie rug, een boek met allemaal lege pagina's.
"Hoed je voor de mensen die iets zeker weten" druk ik op de rug.
En ik geef het boek een mooi plaatsje  naast "oorlogswinter", "oosterschelde windkracht 10" en "pjotr".
Het wordt zonder twijfel één van mijn lievelingsboeken, eentje om te lezen en te herlezen zoals men zegt.

"Mijn nieuwe boek gaat eigenlijk over de maakbare mens, over hoe we ons zo makkelijk laten beïnvloeden, ook in de verkeerde richting..."
Jan Terlouw in een interview in "de morgen".

En ik ga vergeten dat ik dat interview gelezen heb, zeker weten!

vrijdag 4 november 2011

Stéphane Hessel

Indignez-vous!

De verleiding is af en toe groot om daarop in te gaan, om verontwaardigd te zijn over deze meneer.
"Ach, een oude man die een kind van ZIJN tijd is."

Dignez-vous!

woensdag 2 november 2011

Gerard Reve

De wereld verandert.
De wereld wordt.
De wereld bestaat.
De wereld bestaat omdat bestaan "veranderen" is, omdat bestaan "worden" is.

Er is geen "Zijn", alleen maar een verondersteld "Zijn".

Dat is mijn gedacht.
Het kan niet dat de wereld tegelijkertijd verandert en niet verandert.
Ofwel is "Zijn" een alsof, een schijn. Ofwel is "Worden" een alsof, een schijn.


Reve woonde sinds 1994 in het Vlaamse dorp Machelen aan de Leie. Ooit tekende Reve een schitterende reviaanse uitspraak op uit de mond van de pastoor van Machelen. Op Reve's vraag of God bestaat, antwoordde de zielenherder namelijk: "Nee, Hij doet slechts alsof."
http://www.rkk.nl/actualiteit/2006/detail_objectID580093_FJaar2006.html

In dit licht bezien mag de vraag of God bestaat, die ten onzent de gemoederen zo bezig houdt, redelijk bizar genoemd worden. Een dominee in Middelburg kwam enige tijd geleden met een speelse provocatie het debat verlevendigen: ‘Ik geloof in een God die niet bestaat.’ En ziet, de secretaris-generaal van onze synode trapte erin en haastte zich te verklaren dat God wel bestaat. Een hele opluchting, natuurlijk, maar wat een niveau! Er werd zelfs voor gepleit die ketterse dominee in Zeeland uit de kerk te zetten. Ach, waarom niet even naar de mysticus Gerard Reve geluisterd? Die kreeg een keer een jongen van een schoolkrant op bezoek: ‘Mijnheer Reve, gelooft u dat God bestaat?’
‘Ach jongen,’ zei Reve, ‘bestaan, bestaan, dat heeft God helemaal niet nodig.’
http://www.pkn-bloemendaal-overveen.nl/jubileumlint/502-het-kerkje-van-bloemendaal-375-jaar.html

Oh by the way, over Reve gesproken, een reviaanse uitspraak:
"wat zou het mooi zijn en ook straf
ooit op een zomeravond met mijn fiets
te rijden naar mijn eigen graf "



http://www.derekmusic.be/vide

(eindelijk, ik zocht al lang, 18/02/11 cfr. bewijs!, naar een excuus om deze link eens te plaatsen)