zondag 29 april 2012

Lieven Scheire



Lieven Scheire is hoogbegaafd. Dat lees ik in Humo.
Sinds Marilyn Vos Savant ben ik op mijn hoede voor de hoogbegaafde medemens.

Humo
Nog een uitspraak van Jim van Os: 'Voor sommigen is wetenschap ook een soort religie. Ze geloven heilig in hun hypothese en doen alles om die staande te houden.'

Scheire
Neen, wetenschap is geen religie. Er is wel een raakvlak met religie: ook de wetenschapper zoekt een manier om de werkelijkheid te verklaren. Maar het grote verschil is dat religie de werkelijkheid altijd op een dogmatische manier verklaart. En als andere waarnemingen hun ideeën tegenspreken, schieten religieuzen in een kramp, gaan ze ontkennen en spreken ze een banvloek uit. Kijk, wetenschappers zijn ook mensen. Er komen ego's bij kijken, sommigen willen hun theorie naar voren schuiven, er zijn misverstanden, meningsverschillen... Maar de basisgedachte blijft: 'Ik wil weten hoe het is, en ik wel mezelf niet bedriegen.' Als je het ongelijk van een theoloog bewijst, ga je op de brandstapel. Als je de theorie van een fysicus onweerlegbaar onderuithaalt, krijg je de Nobelprijs: dat is het verschil.


Lieven Scheire begrijpt het onderscheid niet tussen het bepaalde lidwoord en het onbepaalde lidwoord.
"Een" hypothese is in de wetenschap weerlegbaar.
"De" onderliggende hypothese van de wetenschap - er is "zijn", er is "werkelijkheid", er is "logica"- is religie.
Het is als het voorwoord van Bertrand Russell op de Tractatus Logico-Philosophicus.
http://www.kfs.org/~jonathan/witt/aintro.html



"My propositions are elucidatory in this way: he who understands me finally recognizes them as senseless, when he has climbed out through them, on them, over them. (He must so to speak throw away the ladder, after he has climbed up on it.)
He must surmount these propositions; then he sees the world rightly."
http://www.kfs.org/~jonathan/witt/t654en.html


Het is een voorwoord van op de ladder. Wittgenstein kon het niet echt smaken.
Het is een antwoord van op de ladder. Ik kan het niet echt smaken.




zaterdag 28 april 2012

Ludwig Wittgenstein



Hilbert predicted: "No one will drive us from the paradise which Cantor created for us".
To which Wittgenstein replied "if one person can see it as a paradise of mathematicians, why should not another see it as a joke?".

Een grap.
Wat is een grap?
Hilbert en Einstein enerzijds en Wittgenstein anderzijds hadden een fundamenteel andere visie op humor. Dat is het onderwerp van een wetenschappelijke studie aan de universiteit van Cambridge.
U weet dat ik erg zorgvuldig ben in het citeren van mijn bronnen, maar jammer genoeg ben ik de link naar het desbetreffende onderzoek verloren geraakt. Dus ik hoop dat u mij die nalatigheid voor die ene keer kan vergeven. (“I give no sources, because it is indifferent to me whether what I have thought has already been thought before me by another.”)
Ik heb de link verloren maar gelukkig ken ik nog de algemene tendens van het onderzoek.


Dit is een Einstein-Hilbert grap.
Zij gaan mee in de "bestaande logica". Zij gaan mee in de "contradictio in terminis"




Dit is een Wittgenstein grap.
Wittgenstein schreef een boekje waar hij het allemaal in uitlegde.
Stap voor stap om er dan uiteindelijk naar te wijzen.
Aan het eind kwam hij tot de volgende vaststelling:
“My propositions serve as elucidations in the following way: anyone who understands me eventually recognizes them as nonsensical”
Nog nonsens van een hogere orde:

Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen

"Over de inhoud van Wittgenstein’s wijze uitspraak bestaan nogal wat misverstanden, zeker in het Nederlands dat maar 1 woord heeft voor ‘moeten’. Zo lezen velen de uitspraak als een waarschuwing voor mensen die het niet kunnen laten om in alle kwesties hun medemensen te belasten met hun doorgaans platvloerse mening. Wanneer je over een complexe affaire amper iets zinnigs te zeggen hebt, dan hoor je te zwijgen. M.a.w. Wittgenstein zou hier in een scherpe vorm een morele plicht hebben geformuleerd. Die neem je dan best in acht wil je niet door de mand vallen.
Maar onze Ludwig was een man die zich bezig hield met logica, hij was geen zedenpreker of moralist. En was zijn uitspraak bedoeld als een morele richtsnoer, dan had er in de originele Duitse zin het woord ‘soll’ moeten staan in plaats van ‘muß’.
De hoogbegaafde Ludwig Wittgenstein bedoelde overduidelijk: “Over dingen die niet bestaan, is het gewoon onmogelijk iets te zeggen en dus kun je niet anders dan erover te zwijgen!”. Geen kwestie van morele plicht dus, maar een zuivere als het ware fysische noodzakelijkheid. Vandaar het Duitse woord ‘muß’ in Wittgenstein’s zin."


Zelden wordt het werk van Wittgenstein als een "grap" beschouwd, als "humor".
Ik zou daar graag komaf mee maken.
Ik denk dat Wittgenstein dat wel zou appreciëren, ik denk dat hij dat als een ultiem eerbetoon zou beschouwen.
“Humor is not a mood but a way of looking at the world. So if it is correct to say that humor was stamped out in Nazi Germany, that does not mean that people were not in good spirits, or anything of that sort, but something much deeper and more important.”
Ludwig Wittgenstein.


Wat kan in ongelofelijk ontroerd worden door een goede grap:

 “A serious and good philosophical work could be written consisting entirely of jokes.”

“Never stay up on the barren heights of cleverness, but come down into the green valleys of silliness.”

“A man will be imprisoned in a room with a door that's unlocked and opens inwards; as long as it does not occur to him to pull rather than push.”

“I act with complete certainty. But this certainty is my own.”

“What is troubling us is the tendency to believe that the mind is like a little man within.”

“For an answer which cannot be expressed the question too cannot be expressed. The riddle does not exist. If a question can be put at all, then it can also be answered.”

 “If there were a verb meaning "to believe falsely," it would not have any significant first person, present indicative.”

“Hegel seems to me to be always wanting to say that things which look different are really the same. Whereas my interest is in showing that things which look the same are really different. I was thinking of using as a motto for my book a quotation from King Lear: 'I’ll teach you differences'.
...
'You’d be surprised' wouldn’t be a bad motto either.”

“I sit astride life like a bad rider on a horse. I only owe it to the horse's good nature that I am not thrown off at this very moment.”

“Ethics and aesthetics are one.”

“This is how philosophers should salute each other: ‘Take your time.”

“Knowledge is in the end based on acknowledgement.”

“When you are philosophizing you have to descend into primeval chaos and feel at home there.”

“Belief in the causal nexus is superstition.”

“A picture held us captive. And we could not get outside it, for it lay in our language and language seemed to repeat it to us inexorably.”

“We cannot therefore say in logic: This and this there is in the world, that there is not.
For that would apparently presuppose that we exclude certain possibilities, and this cannot be the case since otherwise logic must get outside the limits of the world: that is, if it could consider these limits from the other side also.”

 "The logic of the world is prior to all truth and falsehood".

vrijdag 27 april 2012

Paul Gordan

http://en.wikipedia.org/wiki/David_Hilbert

Hilbert's first work on invariant functions led him to the demonstration in 1888 of his famous finiteness theorem. Twenty years earlier, Paul Gordan had demonstrated the theorem of the finiteness of generators for binary forms using a complex computational approach. Attempts to generalize his method to functions with more than two variables failed because of the enormous difficulty of the calculations involved. In order to solve what had become known in some circles as Gordan's Problem, Hilbert realized that it was necessary to take a completely different path. As a result, he demonstrated Hilbert's basis theorem: showing the existence of a finite set of generators, for the invariants of quantics in any number of variables, but in an abstract form. That is, while demonstrating the existence of such a set, it was not a constructive proof — it did not display "an object" — but rather, it was an existence proof and relied on use of the Law of Excluded Middle in an infinite extension.
Hilbert sent his results to the Mathematische Annalen. Gordan, the house expert on the theory of invariants for the Mathematische Annalen, was not able to appreciate the revolutionary nature of Hilbert's theorem and rejected the article, criticizing the exposition because it was insufficiently comprehensive. His comment was:
Das ist nicht Mathematik. Das ist Theologie.
(This is not Mathematics. This is Theology.)
Klein, on the other hand, recognized the importance of the work, and guaranteed that it would be published without any alterations. Encouraged by Klein and by the comments of Gordan, Hilbert in a second article extended his method, providing estimations on the maximum degree of the minimum set of generators, and he sent it once more to the Annalen. After having read the manuscript, Klein wrote to him, saying:
Without doubt this is the most important work on general algebra that the Annalen has ever published.
Later, after the usefulness of Hilbert's method was universally recognized, Gordan himself would say:
I have convinced myself that even theology has its merits.
For all his successes, the nature of his proof stirred up more trouble than Hilbert could have imagined at the time. Although Kronecker had conceded, Hilbert would later respond to others' similar criticisms that "many different constructions are subsumed under one fundamental idea" — in other words (to quote Reid): "Through a proof of existence, Hilbert had been able to obtain a construction"; "the proof" (i.e. the symbols on the page) was "the object". Not all were convinced. While Kronecker would die soon after, his constructivist philosophy would continue with the young Brouwer and his developing intuitionist "school", much to Hilbert's torment in his later years. Indeed Hilbert would lose his "gifted pupil" Weyl to intuitionism — "Hilbert was disturbed by his former student's fascination with the ideas of Brouwer, which aroused in Hilbert the memory of Kronecker".  Brouwer the intuitionist in particular opposed the use of the Law of Excluded Middle over infinite sets (as Hilbert had used it). Hilbert would respond:
Taking the Principle of the Excluded Middle from the mathematician ... is the same as ... prohibiting the boxer the use of his fists.

Wiskunde is de filosofie van de massa.
Dat is een bekend citaat, maar de naam van de auteur ontglipt me even.
Wiskunde is de theologie van de massa.
David Hilbert en Albert Einstein waren die mening toegedaan en handelden er naar.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Georg_Cantor
Het concept van het bestaan van een werkelijke oneindigheid was een belangrijke gezamenlijk vraagstuk in zowel de wiskunde, de filosofie en de religie. Behoud van de orthodoxie in de relatie tussen God en wiskunde, hoewel niet in dezelfde vorm als zijn critici deze relatie zagen, hield Cantor lange tijd erg bezig. Hij sprak zich over de relaties op dit kruispunt van deze disciplines direct uit in zijn inleiding tot zijn Grundlagen einer allgemeinen Mannigfaltigkeitslehre, waar hij het verband benadrukt tussen zijn visie op de oneindige en de filosofische visie. Voor Cantor waren zijn wiskundige opvattingen onlosmakelijk verbonden met hun filosofische en theologische implicaties. Hij identificeerde het absoluut oneindige met God, en hij beschouwde zijn werk over transfiniete getallen als direct aan hem gecommuniceerd door God zelf, die hem had uitverkoren om deze inzichten aan de wereld te onthullen.
Uit deze tegengestelde standpunten in de filosofie van de wiskunde groeide een debat onder wiskundigen over de aard van het werkelijk oneindige. Sommigen stonden op het standpunt dat oneindigheid een abstractie was wiskundig niet legitiem was en zij ontkenden het werkelijk bestaan van oneindigheid. Wiskundigen uit de drie grote scholen van denken (constructivisme en zijn twee spruiten, het intuïtionisme en het finitisme) verzetten zich in deze kwestie tegen Cantors theorieën.
Voor constructivisten zoals Leopold Kronecker vloeit deze verwerping van het bestaan van een werkelijke oneindigheid logisch voort uit zijn fundamentele verwerping van het idee dat niet-constructieve bewijzen, zoals Cantor zijn diagonaalbewijs, voldoende bewijs zijn dat er iets bestaat, in plaats daarvan stellen de constructivisten dat constructieve bewijzen vereist zijn.
Ook het intuïtionisme verwierp het idee dat werkelijke oneindigheid een uiting is van enige vorm van realiteit, maar aanhangers van deze stroming komen tot deze beslissing via een andere route dan aanhangers van het constructivisme. Ten eerste berust Cantors argument op de logica om het bestaan van transfiniete getallen als een werkelijke wiskundige entiteit te bewijzen. De intuïtionisten vinden dan wiskundige entiteiten niet kunnen worden gereduceerd tot logische proposities, maar in plaats daarvan hun oorsprong vinden in de intuïties van de geest.[Ten tweede wijzen de intuïtionisten de notie van oneindigheid als een uitdrukking van de werkelijkheid als zodanig af, aangezien de menselijke geest volgens hen niet in staat zou zijn om op intuïtieve wijze een oneindige verzameling te construeren. Wiskundigen zoals Brouwer en vooral Poincaré namen een intuitionistisch standpunt in tegen Cantor zijn werk. Verwijzend naar de paradoxen van de verzamelingenleer als een voorbeeld van haar fundamenteel ontoereikend karakter, vond Poincaré dat "de meeste van de ideeën van de Cantoriaanse verzamelingenleer voor eens en altijd uit de wiskunde moeten worden uitgebannen."
Tenslotte waren er de finitistische aanvallen van Wittgenstein; deze Oostenrijkse filosoof geloofde dat Cantors diagonaalargument de intentie van een verzameling van kardinale- of reële getallen teveel vermengde met haar extensie, waardoor ook het concept van regels voor het genereren van een verzameling teveel vermengd werden met een werkelijke verzameling.

Constructivisten, intuïtisten, finitisten... ik begrijp er allemaal niets van.
Ik begrijp er allemaal niets van omdat dit het gemeenschappelijke uitgangspunt is:
"Uit deze tegengestelde standpunten in de filosofie van de wiskunde groeide een debat onder wiskundigen over de aard van het werkelijk oneindige."
Het bestaan van een werkelijke oneindigheid is de filosofie van de massa, de theologie van de massa.
David Hilbert en Albert Einstein beseften dat.

"No one will drive us from the paradise which Cantor created for us".
David Hilbert.

Ze beseften dat en ze handelden er naar.
Ze probeerden als tegengewicht het "relatieve" te bewijzen.
Om de één of andere reden lukt mij dat niet.

Victor J. Stenger

http://blog.talkingphilosophy.com/?p=4754

Philosopher David Albert’s recent critical review of Lawrence Krauss’ ‘A Universe from Nothing' has gained widespread attention and approval in diverse quarters (including Jerry Coyne’s). Here Professor Victor J. Stenger offers his own response.

Nuthin’ to Explain

Victor J. Stenger
When you ain’t got nuthin’
You got nuthin’ to explain
Bob Dylan (paraphrase)


In a recent book called A Universe From Nothing: Why There Is Something Rather Than Nothing, cosmologist Larry Krauss describes how our universe could have arisen naturally from a pre-existing structureless void he calls “nothing.”[1] He bases his argument on quantum physics, along with now well-established results from elementary particle physics and cosmology. In an afterword, atheist Richard Dawkins exults, “Even the last remaining trump card of the theologian, ‘Why is there something rather than nothing?’ shrivels up before your eyes as you read these pages.”[2]
Philosopher David Albert will have none of it. In a review in the New York Times,[3] he asks, “Where, for starters, are the laws of quantum mechanics themselves supposed to have come from?” Krauss admits he does not know, but suggests they may arise randomly, in which case some universe like ours would have arisen without a prescribed cause. In my 2006 book The Comprehensible Cosmos, I attempt to show that the laws of physics arise naturally from the symmetries of the void.[4]
In any case, Albert asserts that it doesn’t matter what the laws of physics are. They “have no bearing whatsoever on questions of where the elementary stuff came from, or of why the world should have consisted of the particular elementary stuff it does, as opposed to something else, or to nothing at all.”
Krauss says that the reason there is something rather than nothing is that the quantum vacuum state is unstable. His theological and philosophical critics claim that what he discusses is not really “nothing.” Krauss dismisses this criticism and says that the “nothing” of his critics is some “vague and ill-defined” and “intellectually bankrupt” notion of “nonbeing.”[5] Albert insists, “Krauss is dead wrong and his religious and philosophical critics are absolutely right.”
In fact, Krauss’s book is a good introduction to the latest in cosmology suitable for a layperson. If you, as Albert, do not find Krauss’s philosophical or theological views congenial, you should read the book anyway because these views are typical among theoretical particle physicists and cosmologists. If you want to dispute them, you should at least know where they stand.
Clearly, no academic consensus exists on how to define “nothing.” It may be impossible. To define “nothing” you have to give it some defining property, but, then, if it has a property it is not nothing!
Krauss shows that our universe could have arisen naturally without violating any known laws of physics. While this has been well known for a quarter century,[6] Krauss brings the arguments up-to-date
The “nothing” that Krauss mainly talks about throughout the book is, in fact, precisely definable. It should perhaps be better termed as a “void,” which is what you get when you apply quantum theory to space-time itself. It’s about as nothing as nothing can be. This void can be described mathematically. It has an explicit wave function. This void is the quantum gravity equivalent of the quantum vacuum in quantum field theory.
Krauss also describes how cosmology now strongly suggests that a “multiverse” exists in which our universe is just one member. So, the real issue is not where our particular universe came from but where the multiverse came from. This question has an easy answer: the multiverse is eternal. So, since it always was, it didn’t have to come from anything.
Albert is not satisfied that Krauss has answered the fundamental question: Why there is something rather than nothing, that is, being rather than nonbeing? Again, there is a simple retort: Why should nothing, no matter how defined, be the default state of existence rather than something? And, to bring religion into the picture, one could ask: Why is there God rather than nothing? Once theologians assert that there is a God (as opposed to nothing), they can’t turn around and ask a cosmologist why there is a universe (as opposed to nothing). They claim God is a necessary entity. But then, why can’t a godless multiverse be a necessary entity?
Now, one might still ask why there is something rather than nothing, where nothing means nonbeing including the absence of God. Here at least we can provide a suggestion based on our knowledge of the quantum void. As Nobel laureate Frank Wilczek put it in a Scientific American article back in 1980, which Krauss quotes, “Nothing is unstable.”[7]
The issues Albert raises are legitimate, but they can be addressed within existing physics and philosophical knowledge.
References

[1] Lawrence Maxwell Krauss, A Universe From Nothing: Why There is Something Rather Than Nothing, (New York: Free Press, 2012).
[2] Richard Dawkins in Krauss, A Universe From Nothing, p. 191.
[3] David Albert, New York Times Book Reviews, March 25, 2012
[4] Victor J. Stenger, The Comprehensible Cosmos: Where Do the Laws of Physics Come From? (Amherst, NY: Prometheus Books, 2006).
[5] Krauss, A Universe From Nothing, pp. xiii-xiv.
[6] Stephen Hawking, A Brief History of Time: From the Big Bang to Black Holes, (Toronto; New York: Bantam Books, 1988); Victor J. Stenger, Not By Design: The Origin of the Universe, (Amherst, NY: Prometheus Books, 1988).
[7] Frank Wilczek, “The Cosmic Asymmetry Between Matter and Antimatter,” Scientific American 243, no. 6 (1980): 82-90.



Mooie vraag voor een examen filosofie:
Begrijpt Victor Stenger het citaat van Dylan? Leg uit.
Mooie vraag voor een examen logica:
(in de logica is "iets" juist of niet juist, dus dat is een vak waar we met multiple choice kunnen werken)
Het tegenovergestelde van "niets" is
a: iets
b: alles
c: niet niets

In dit artikel heeft men het over de ESSENTIE van de filosofie, van de religie, van de wiskunde.

"De essentie (Latijn: essentia, van esse, zijn) of het wezen is filosofisch gezien de aard van iets, datgene wat kenmerkend is voor iets. Essentie kan in het algemeen worden beschouwd als datgene wat overblijft wanneer de als zodanig beschouwde 'randzaken' worden weggedacht. Het essentiedenken veronderstelt dus het bestaan van een 'zuiver' wezen, omgeven door bijzaken."
http://nl.wikipedia.org/wiki/Essentie

The rumble in the jungle
In de ene hoek:
Nothing, unstable, non-being, Worden, existentie
In de andere hoek:
Something, stable, being, Zijn, essentie, logica (ah ja!), God (?)

En dan het gevecht.
Van zodra u "is" gebruikt hebt u zich bekeert tot één bepaalde hoek.

(als ik schaak speel ik altijd met zwart)




Bob Dylan




When you ain’t got nuthin’
You got nuthin’ to explain
Bob Dylan

woensdag 25 april 2012

Wimmeke Tilt

In mijn vrije tijd ben ik een knutselaar.
Zo heb ik mij de afgelopen dagen succesvol ledig gehouden met het ontwikkelen van een fantasietest.
Door deze test is het eenvoudig vast te stellen of een bepaalde persoon al dan niet over fantasie beschikt. Tot de dag van vandaag was dat voor wetenschappelijke onderzoekers nogal natte-vingerwerk bij gebrek aan een objectieve parameter. Vanaf nu is dat voltooid verleden tijd.
De Tilt-test heb ik mijn fantasietest gedoopt, geïnspireerd op "Wimmeke Tilt".

Ik ben niet altijd een knutselaar geweest, in mijn jeugd was ik een fervent sporter.
Met enkele vrienden speelden wij toen vrijwel dagelijks op de flipperkast. Semi-professioneel als het ware. In alle geval meer geld verdiend met de flipperkast dan met het schrijven.
Als er vreemd flippervolk over de vloer kwam in ons sportlokaal, dan hadden wij de gewoonte om dat vreemd volk tijdens de après-flipper tot een weddingschap te verleiden.
"Ne maat van ons lukt het altijd om zijn eerste bal in het gat met de hoogste waarde te leggen".
Dat leek vrijwel onmogelijk en dus werd er meer wel gewed dan niet.
Op dat moment verscheen mijn vriend Wimmeke Tilt op het toneel.
Wimmeke Tilt kon hoegenaamd niet flipperen, maar hij was wel zo sterk als een beer.
Hij tilde de machine gewoon op en liet het gevaarte eenvoudig overhellen zodat het balletje in het gat van zijn keuze rolde.
Meestal werd er onmiddellijk afgedokt, maar als één of andere vermetele het aandurfde om een bezwaar te uiten werd daar korte metten mee gemaakt: "Wij hebben toch helemaal niet beweerd dat hij de bal in het gat zou flipperen?"
Al weet ik tot op de dag van vandaag niet of er dan bakzeil werd gehaald omwille van het argument of omwille van de aanblik van Wimmeke Tilt. Met zijn rood aangelopen gezicht zag hij er nog vervaarlijker uit.

Soit.
De Tilt-test dus.
De Tilt-test bestaat uit één enkele vraag.
"Als u moet kiezen tussen de waarheid of de rede, wat kiest u dan?"
Er zijn drie mogelijke antwoorden:
a. de waarheid
b. de rede
c. tilt.



"Good, he did not have enough imagination to become a mathematician".
—Hilbert's response upon hearing that one of his students had dropped out to study poetry.

zaterdag 21 april 2012

Louis Tobback




http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=8N3P0DTK
Demagogie met Louis

Kwaliteitsvolle architectuur is gewoon complex

Als Louis Tobback zegt dat architecten hem niet kunnen uitleggen wat kwaliteitsvolle architectuur is, schrijft KOEN VAN SYNGHEL, is dat dan misschien omdat hij het intellectueel correct debat uit de weg gaat?
Donderdag beweerde Louis Tobback in Peeters & Pichal op Radio 1 dat architecten en ‘de Van Synghels' die over architectuur schrijven niet in staat zijn om aan de overheid en het publiek uit te leggen wat architectuurkwaliteit is: ‘Ik heb die al tientallen keren gevraagd om mij uit te leggen wat zij bedoelen met kwaliteit, maar ik heb de indruk dat ze niet in staat zijn om het uit te leggen, en dat het meer een kwestie is van architecten die tot hun kring behoren of niet.'

Mijnheer Tobback, wil u een intellectueel correct debat en een eerlijk antwoord op uw legitieme vraag wat architectuur en kwaliteit is? Of speelt u liever een demagogisch spel omdat het nu eenmaal een verdomd moeilijke zaak is om uit te leggen wat kwaliteitsvolle architectuur is? Willen we het over architectuur hebben? Of slaan we populistisch onder de gordel door uit te halen met favoritisme en vriendjespolitiek? Of maken we gewoon grapjes?

U schertste bij Peeters & Pichal dat ik de brandweerkazerne van Haacht (zie DS 28 januari 2008) de hemel in prijs ‘als iets als de Taj Mahal'. Waarom verzint u dat? Waarom zwijgt u over de burgerzin waarover ik het wel had, over de verdienstelijke manier waarop de architecten de brandweerkazerne vorm gaven zodat er op die wezenloze plek langs de steenweg een publieke ruimte werd gemaakt?

Voor kwaliteitsvolle architectuur bestaan er geen recepten. Evenmin kan ik hier als een ‘SOS Piet van de architectuur' in drie minuten de kwaliteit van de architectuur even rechttrekken.

Spiegel

Kwaliteit van architectuur is niet te meten in absolute cijfers. Architectuur is de spiegel van een cultuur. De expressie van hoe een maatschappij vorm wil geven aan de ruimte en hoe die ruimte mee vorm wil geven aan de maatschappij. Wat architectuur zo boeiend en daarom zo moeilijk maakt, is dat ze zowel het product is van de cultuur waarin ze tot stand komt, als de gangmaker van hoe een cultuur zich ontwikkelt.

Ja, Jan met de pet zapt nu al weg bij deze uitleg. Maar daarom bent u als intelligente politicus verkozen, om in de plaats van Jan met de pet, wel de moeite te nemen om het complexe spel dat architectuur is te leren spelen.

Uiteindelijk zijn het architecten, en niet de cultuur, die gebouwen ontwerpen. Goede architecten kunnen slechte gebouwen ontwerpen en, gek genoeg, slechte architecten kunnen soms ook wel (en stoemelings) een goed gebouw ontwerpen.

Uw vraag ‘wat is kwaliteit en architectuur?' is een legitieme vraag. Maar ze leidt tot een discussie als over het geslacht der engelen, omdat architectuur de synthese is van honderden beslissingen. De inzet van architectuur is telkens weer om op die ene plek, op dat ene moment, met de voorhanden zijnde middelen, met visie voor morgen en begrip voor de geschiedenis, met persoonlijkheid en burgerzin, met innovatiedrang en kennis van traditie, met lef én bescheidenheid een antwoord te geven op een concrete vraag van vandaag.

Integraal ontwerpen

Ten tijde van de Romeinen had Vitruvius genoeg aan drie woorden om de raison d'être van architectuur te omschrijven: nuttigheid, schoonheid en degelijkheid. Vandaag is er meer nodig: niet meer denken in producten maar in processen. Integraal ontwerpen heet dat. Dit betekent dat architectuur haar kwaliteit zal zien toenemen door meer te denken in functie van de tijd, in de vorm van een proces. Zo zijn de architecten Ney-Poulissen er terecht van overtuigd dat architectuur pas haar waarde verdient als ze gedragen wordt door iedereen, als ze een gedeeld verhaal wordt.

Ik beveel zowel bij de lezer als bij u, mijnheer Tobback, ‘Naar een integrale ontwerppraktijk' aan, een tekst die ik voor Ney-Poulissen & Atelier Veldwerk schreef. Zomaar te vinden als publiek bezit op het net.

Geef toe, een beetje flauw van Louis.
Wat wordt er bedoeld met kwaliteit?
Let wel, niet het feit dat hij de vraag stelt vind ik flauw.
Ik doe niets anders dan deze vraag stellen.
En voor alle duidelijkheid, ik vind mezelf geen flauwerik.
Louis daarentegen vind ik wel een flauwerik.
Louis heeft namelijk het antwoord op die vraag.


http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=JD3N3I2I
LEUVEN - Het stadsbestuur van Leuven gaat de matige kwaliteit van de huisvuilniszakken aankaarten bij de producent.
Dat heeft burgemeester Louis Tobback (SP.A) tijdens de gemeenteraad geantwoord op een vraag van Liliane Ilands (Vlaams Belang). Die kaartte de slechte kwaliteit van de zakken aan. Die scheuren immers gemakkelijk. In het verleden wimpelde Tobback de bezwaren van vooral Chris Kindekens (Open VLD) vaak af door te stellen dat de vuilniszakken ‘met meer liefde' behandeld moesten worden. Nu moest hij zelf toegeven dat hij het sluitingslint in zijn handen tijdens het vullen van een vuilniszak. ‘In het verleden was er geen probleem met de kwaliteit, maar nu duidelijk wel. Daarom willen we het probleem aankaarten bij de Herentse producent van de zakken. Als blijkt dat het een grootschalig probleem is, kunnen we zelfs een ingebrekestelling vorderen via de stadsadvocaat. Mogelijk moeten we bij een volgende openbare aanbesteding hogere eisen stellen voor de kwaliteit van de zakken', zegt Tobback. Schepen Myriam Fannes (SP.A) wijst erop dat vorig jaar amper enkele honderden gescheurde vuilniszakken door Leuvense burgers ingeruild werden. Volgens haar gaat het om minder dan 1 procent van alle verkochte vuilniszakken.
Bottom line:
"Er is een probleem met de kwaliteit als Louis Tobback een probleem heeft met de kwaliteit."
Beetje een rare zin:
"Nu moest hij zelf toegeven dat hij het sluitingslint in zijn handen tijdens het vullen van een vuilniszak."
Een zin zonder werkwoord.
Misschien wel metaforisch voor onze maatschappij.
Kwaliteit in wiens handen het.
Louis Tobback staat niet alleen in die situatie.
Ook Koen Van Synghel bevindt zich in die positie.
Naar mijn bescheiden mening kan je Louis Tobback alleen fatsoenlijk van antwoord dienen als je daar ook de verantwoordelijkheid voor wil nemen.
Het antwoord aan Louis Tobback luidt dan als volgt:
"Is een vuilniszak hetzelfde als architectuur meneer Tobback?"

Ik denk dat het doorgaans (maar uiteraard ben je niet gehouden aan een "doorgaans", zelf ben ik hoegenaamd niet "doorgaans") gebruikelijk is dat het bestuur kiest voor een "man met een plan", een "man met een visie", en niet zelf die man wil spelen.
Behalve als het vuilniszakken betreft misschien.
Ik bepaal wat rechtvaardigheid is Louis.
Ik bepaal wat kwaliteit is Louis.
Ik bepaal wat redelijkheid is Louis.
Doorgaans is men het niet eens met mij.
Bent u een "doorgaans" politicus?
Natuurlijk kan het spoor doodlopen. Visies zijn altijd verschillend, anders waren het geen visies.
Als het spoor doodloopt heeft dat niets met de kwaliteit van het spoor te maken, maar met de overlap.
Is er (nog) voldoende overlap?
Dat is ook het probleem van de vuilniszak.
Niet voldoende overlap waar het sluitingslint in vast hoort te zitten.
Opmerkelijk aan de vuilniszak: de vuilniszak wordt gewoon omgeplooid en vastgemaakt om een overlap te maken. De overlap bestaat uit één enkele component.
"Is een vuilniszak hetzelfde als architectuur meneer Tobback?"

 http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=2F1I9U9H
Tobback, die benadrukte dat hij in persoonlijke naam sprak, lanceerde ook een wanhoopskreet. 'Ik ben op zoek naar een handleiding, een canon. Men schermt vaak met het kwaliteitsvolle karakter van architectuur. Ook de bouwmeester Marcel Smets gebruikt die argumenten. Maar de definitie lijkt van geval tot geval te verschillen. De eenheid van visie ontbreekt. Zo heb ik blijkbaar opdracht gegeven tot een meesterwerk. Althans, dat is wat De Standaard schrijft van het voorpostgebouw van de brandweer in Wespelaar. Alleen: ik zie die kwaliteiten niet.'

Tobback vreest dat hedendaagse architectuur kan uitgroeien tot een maatschappelijk en politiek probleem. 'Uiteindelijk moet de samenleving de keuze van goede architectuur maken. Niet enkele betweters.'

Tobback is een visionair.
Hedendaagse architectuur als symbool van een maatschappelijk en politiek probleem.
"De samenleving moet de keuze van goede architectuur maken".
Dat zegt Louis Tobback.
Dat zegt Koen Van Synghel.
Dat zeg ik.
Louis Tobback acht zich representatief voor de samenleving want hij is verkozen.
Koen Van Synghel acht zich representatief voor de samenleving want hij is voltijds met architectuur bezig.
Als puntje bij paaltje komt zet Louis Tobback toch liever een stapje terug, hij wil een handleiding, een canon waar hij naar kan verwijzen.
Als puntje bij paaltje komt zet Koen Van Synghel toch liever een stapje terug, hij wil ook wel een handleiding waar hij naar kan verwijzen.

En ik?
En ik, ik ben Jan met de pet.
Ik reken af met iedereen.

donderdag 19 april 2012

Victor Von Hase


Vandaag wil ik openlijk schuld bekennen.
Ik ben verantwoordelijk voor de vernietiging van de aarde.
Ik verklaar me nader.


http://www.bright.nl/koe-veroorzaakt-vernietiging-aarde

Koe veroorzaakt vernietiging aarde


Niet je energieslurpende plasma-tv, je benzinevretende Hummer of die vakantievlucht naar Verweggistan die nummer één veroorzakers zijn van het broeikaseffect, maar het is de koe. Een nieuw rapport van de UN bestempelt de koe als de grootste bedreiger van de aarde. Anderhalf miljard runderen zijn verantwoordelijk voor 18 procent van de broeikasgassen. Dat is meer dan alle transportmiddelen samen. De brandstof benodigt voor het produceren van kunstmest om voedsel voor runderen te groeien en het produceren en transporteren van het vlees levert maar liefst 9 procent van alle CO2 uitstoot. En het houdt hiermee niet op.
De koeienscheet en de mest produceert één derde van het methaangas ter wereld. Methaan warmt de aarde 20 keer zo snel op als CO2. Daarnaast stoot de koe ook nog een derde van alle ammonia uit dat de oorzaak is van zure regen. De koe is tevens nummer één oorzaak waarom boeren massaal wouden ontbossen en overgrazing een vijfde van alle graaslanden tot woestijn omtovert.
Kunstmest, antibiotica en hormonen die de koeien krijgen toegediend spoelen weg en komen in het drinkwater terecht, vernietigen koraalriffen en zijn de oorzaak van enorme 'dead zones' zonder enig leven in de oceanen. Vergeet ik ook nog bijna dat een litertje melk ook nog zo'n 990 liter water vergt. Tijd om de koe te boecotten?

Ik moet eerlijk toegeven, die koe, die is van mij.
Lang geleden heb ik mij een oude hoeve gekocht.
Uiteraard hoorde daar een stal bij.
Dat is een "directe onmiddellijke zelfevidente intuïtie."
Bij een hoeve hoort een stal.
In die stal stond ook een koe.
Dat is een "directe onmiddellijke zelfevidente intuïtie."
Dus bij de aankoop van die oude hoeve werd ik ook eigenaar van een koebeest.
"Haas" heb ik mijn koe genoemd.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Mijn_naam_is_haas

Het merkwaardige aan mijn koe is dat ze kan praten.
De godganse dag lang blijft ze doordraven.
Met geen stokken is ze het zwijgen op te leggen.
Ze heeft daar ook een gegrond argument voor.
"Ik sta boven het gezeik", zegt ze.

Dat is waar.
Bij een stal hoort een zeikput. (een "gierkelder" in het Algemeen Beschaafd Nederlands)
Dat is een "directe onmiddellijke zelfevidente intuïtie."


http://www.filosofieblog.nl/blog/gastblog/3368/emanuel-rutten-en-zijn-argument-voor-god/



maandag 16 april 2012

Matthijs Van Nieuwkerk

"Alsof Ben nog in de koloniale tijd leeft."

Een praatprogramma is een spelprogramma.
Een vluchtig gegeven.
Een column.

"Tijd".
"Tijd" is van een andere orde.
"Tijd" is eeuwig.

"Tijd" combineren is spelen met vuur.


Wist u dat de oorsprong van de loterij in de koloniale tijd ligt?

"De beurscrash van 24 oktober 1929 op Wall-Street luidde het begin in van de grote recessie van de jaren 1930. Ook de Belgische kolonie had nood aan financiële middelen voor zijn ontwikkeling. Om Congo van nieuwe inkomsten te voorzien richtte de regering op 29 mei 1934 de Koloniale Loterij op.
De eerste trekking vond plaats op 18 oktober 1934. De inkomsten werden, vanaf het prille begin, voornamelijk gereserveerd voor de kolonie, maar ook tal van Belgische verenigingen met een sociaal of caritatief doel konden op aanzienlijke steun rekenen."

Speel op racisme: altijd prijs.

Om het even niet over de uitspraken van Ben Crabbé te hebben, maar over zijn hoofd, dat is eens iets anders.
"De grootte van het hoofd van Ben Crabbé is omgekeerd evenredig met zijn verstand."
Kan dit?
"Moslims hebben een verstand ter grootte van een erwt".
Is dat een racistische uitspraak?

Column ‘De Morgen’: ‘Orthodoxe moslims hebben een verstand ter grootte van een erwt’

Woensdag zag ik de Amerikaanse reportage Welcome to Belgistan – The new muslim capital of Europe. Abu Imran van Sharia4Belgium stelde er dat ‘democratie tegengesteld is aan de islam’.
Donderdag was er op de EO een reportage over moslimevangelisatie op Urk. Orthodoxe moslims trokken naar de meest kerkelijke gemeente van Nederland om er het ‘ware geloof’ te verspreiden. ‘Ze zijn bang voor de waarheid.’ zei een van hen. ‘Als je gehecht bent geraakt aan Windows 6 en opeens wordt het Windows 7, is dat moeilijk.’ Een autochtone man discussieerde met een streng-orthodoxe moslim die zei dat hij het liefst in een islamitisch-theocratisch land zou leven. ‘Dan moet u daar heen gaan’, antwoordde de man. Reactie: ‘Ik hoop dat Nederland islamitisch-theocratisch wordt.’
Vrijdag las ik dat een imam van de Al Amal-moskee in Anderlecht zich in een RTBF-undercoverreportage negatief uitliet over Vrouwendag. Hij noemt het ‘een joodse uitvinding die niet past bij de moslimcultuur.’
Drie voorbeelden die aantonen dat orthodoxe moslims een verstand hebben ter grootte van een erwt en met dergelijke uitspraken beter passen in de spelonken van Tora Bora dan in de straten van een westerse stad. In mijn debuutroman Vurige tong heb ik de Kerk genadeloos op haar sodemieter gegeven, en verontwaardigde katholieken vragen wel eens waarom ik mijn pijlen niet op de islam richtte – zo blind zijn gelovigen dat in eigen boezem kijken altijd lastig is. Antwoord 1: De Kerk heeft nog meer op haar kerfstok dan de islam. Antwoord 2: Ik héb in mijn eerste boek, over Iran, het gruwelijke gezicht van de orthodoxe islam laten zien. De moslim op Urk die wenst dat Nederland een islamitische theocratie wordt en te dom lijkt om te beseffen dat hij zo’n uitspraak alleen in een democratie kan doen, presenteer ik de woorden van deze Iraniër uit Isfahan: ‘De Islamitische Republiek is een zegen van God. Een zegen, omdat de hele wereld nu het ware gezicht van de islam kan zien. Iran had ooit de grootste beschaving ter wereld. Maar toen kwam de islam, en die heeft alles kapot gemaakt. Als we zouden kunnen terugkeren naar de pre-islamitische periode wordt het hier een paradijs. Niets dan ellende met die ayatollahs. Als een mier moe wordt, kan ze niet langer werken. Als de Revolutie niet islamitisch was geweest, dan waren we mensen gebleven. Maar sinds 1979 zijn we veranderd in mieren, en we zijn moe.’
Zelf word ik doodmoe van het soort orthodoxe moslims dat lak heeft aan gelijkheid tussen man en vrouw, en vrouwen met korte rok voor ‘hoer’ uitscheldt – regelmatig meegemaakt toen ik nog in de Brusselse Marollen woonde. Ze hebben lak een democratie, maar vrijheid van meningsuiting vinden ze geweldig, want dat laat hen toe hun middeleeuwse, achterlijke onzin te verspreiden. Iedereen die beseft in welke zee van vrijheid we leven, moet zich daartegen uitspreken. Omdat ik de mens geen mier vind maar een ontwikkeld wezen en in Iran heb gezien wat voor kankergezwel de orthodoxe islam is, zal ik met mijn pen en zonder angst steeds tegen deze fanatici in het verweer gaan.

http://anndecraemer.be/2012/04/16/column-de-morgen-orthodoxe-moslims-hebben-een-verstand-ter-grootte-van-een-erwt/


Vond u het leuk?
Het was maar een spel.
Vond u het niet leuk?
Het was maar een spel.

"Tijd" is mijn limiet.
Matthijs Van Nieuwkerk is een windbuil.
Ben Crabbé is een flauwe moppentapper.
Ann De Craemer is een raciste.
Mijn "is" is altijd een tegenwoordige tijd.
Als u dit leest is het al onherroepelijk voorbij...
Ik ben een windbuil.
Ik ben een flauwe moppentapper.
Ik ben een racist.


zondag 15 april 2012

Frederik Deburghgraeve

Ik weet niet of u het weet, maar Karel De Gucht is een baantjestrekker.
Elke dag trekt Karel zijn baantjes.
Weinigen weten dat.
Nog weiniger weten ook waarom.
En hij die op de hoogte is van de oorzakelijkheid heeft een streepje voor in zijn betoog.
Toevallig weet ik waarom Karel De Gucht baantjes trekt.
Het is niet iets waar Karel De Gucht fier over is, maar hij is bijgelovig.
De ascetische bourgondiër Karel De Gucht is een bijgelovige rationalist.
Dat bijgeloof dateert van de dertiende dag van zijn huwelijksreis.

Karel en Mireille bezegelden hun huwelijk met een wereldcruise.
Op de noodlottige tweede dag besloten Karel en Mireille het zwembad uit te proberen.
Mireille, in een strak zwart speedo badpak, dook tot haar verbazing met een sierlijke duik als eerste het water in. Die verbazing was niet van toepassing op haar sierlijke duik, maar wel op het merkwaardige gegeven dat ze als eerste uit het kleedhokje was gekomen. Dat strookte namelijk niet met het "sociale feit" (ik heb in de paasvakantie zitten grasduinen in examenliteratuur van een aantal familiale tieners, zijnde "Het speelveld en de spelregels. Een inleiding tot de sociologie") dat vrouwen langer in het kleedhokje vertoeven dan mannen.
Mireille liet het niet aan haar hart komen en kliefde door het water als een dolfijn.
Ettelijke baantjes later verscheen Karel op het toneel. Volledig op de hoogte van het "sociale feit" dat vrouwen langer in het kleedhokje vertoeven dan mannen, nam hij rustig de tijd om zijn polsen en borst nat te maken.
Als een walvis plonsde hij het water in.
Hij maakte veel misbaar met zijn spartelende benen. Zijn armen gingen vrijwel verticaal de hoogte in om dan met een geweldig harde slag plat op het water terecht te komen. Karel De Gucht zijn crawl moet bekeken worden vanuit het paradigma van de motard: "hoe meer lawaai het maakt hoe beter we vooruit gaan".
Mireille had zich inmiddels op de kant gehesen en met de elegante benen bengelend in het water sloeg ze de progressie van haar echtgenoot amusant gade.
"Wat een herrie maak jij zeg", zei ze hem toen hij langszij gezwommen kwam.
Karel was even uit zijn lood geslagen.
Niet door de opmerking van zijn vrouw, maar door het feit dat hij blijkbaar niet als eerste het water was ingedoken.
"Hoe bedoel je?", vroeg hij terwijl hij zijn wenkbrauw fronste.
"Je crawl zoetje, ik bedoel je crawl, of toch datgene wat er voor moet doorgaan, dat lijkt helemaal nergens naar".
"Wedstrijdje?", vroeg Karel droog.
Mireille moest even goed kijken of hij het wel meende (per slot van rekening waren ze toen nog maar pas getrouwd). Ze kon geen spoor van ironie bespeuren en begon luidop te lachen.
"Wat mij betreft krijg je nog een riante voorsprong ook", liet ze zich naast hem in het water glijden.
Maar dat aanbod sloeg Karel zeer beleefd af.
"Klaar... start", zei hij.
En hij ging er vandoor als een pijl uit een boog onder water.
Mireille won de partij met de vingers in de neus.
"Wel?", vroeg ze uitdagend toen hij eindelijk ook aan de kant was geraakt.
"Je... je hebt het spel wel gesaboteerd hé", antwoordde Karel toen hij uitgehijgd was.
"Hoe bedoel je?", vroeg Mireille terwijl ze haar wenkbrauw fronste.
Karel De Gucht wees met zijn vinger naar zijn zwembroek.
"Te veel weerstand", zei hij.

Karel De Gucht kwam dan wel weg met een grapje, maar vanaf die dag begon hij baantjes te trekken.
Elke dag.
Tot dag dertien.
Karel De Gucht had niets veranderd aan zijn stijl, alleen het tempo was opgedreven.
Tot dag dertien.
Plots voelde hij een steek in zijn arm. Een kramp. En de steek in zijn arm werd een steek in zijn hart.
Een kramp in zijn hart.
"Dit kan niet waar zijn", dacht Karel De Gucht toen hij onder het wateroppervlak gleed.
"Dit kan niet waar zijn. Karel De Gucht in het midden van de oceaan en dan verdrinken in een zwembad. Dergelijke ironie verdient niemand, zelfs Karel De Gucht niet. Dit kan niet mijn lot zijn....
Ik wil tot het einde van mijn dagen baantjes trekken, maar laat me niet verdrinken in een zwembad in het midden van de oceaan..."
En zo geschiedde.
Elke dag trekt Karel De Gucht zijn baantjes.
Uitsluitend schoolslag.


Het is allemaal de schuld van Frederik Deburghgraeve!
Bart De Wever
Luc Huysse
Lieven De Cauter
Karel De Gucht
Koen Aerts, Berber Bevenage,Lore Colaert
Eric Defoort
Gita Deneckere
...
Schoolslag is alles wat de klok slaat.


Vlinderslag iemand?





dinsdag 3 april 2012

Karel De Gucht


http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=103O4GTG
Se non è vero...

Geschiedenis naar je hand zetten


De manier waarop Bart De Wever met geschiedenis aan de slag gaat geeft te denken, vindt KAREL DE GUCHT. Begrippen als geschiedenis, verhaal, mythe en ideologie vergen dat je ze zorgvuldig hanteert. De politicus mag de historicus niet in de weg gaan zitten.
‘Jullie waarheid, beste mensen, is niet de politieke waarheid en waar die twee met mekaar in strijd zijn, haalt die laatste het altijd. Onderzoek dus naarstig en nuttig verder, maar de politiek heeft nu eenmaal haar eigen werkelijkheid nodig.'

Als je zoiets zou zeggen tegen, zeg maar, een congres van fiscalisten of op de ‘Dag van de Consument', dan word je waarschijnlijk met pek en veren de zaal uit gedragen. Toch was dat de teneur van Bart De Wevers toesprak op de ‘Dag van de Geschiedenis', en ik twijfel er geen moment aan dat lof en ontzag zijn deel waren.

In De Standaard publiceerde hij een lang essay, gebaseerd op die lezing, vol oprecht interessante en intelligente bespiegelingen (‘Wat Lisa Simpson ons over onszelf leert' DS 24 maart). Helaas begrijp ik even oprecht niet hoe hij op basis daarvan tot zijn vreemde conclusies komt.

Al is de waarheid nog zo snel...

De logica van Bart De Wever komt hierop neer: we kijken naar de geschiedenis door de bril van het heden, en die collectieve herinnering beïnvloedt onze politieke meningen.

Dat mag ons niet verbazen, maar het is wel een serieuze verantwoordelijkheid voor historici. Die trachten daarom zo waardevrij mogelijk hun stiel te beoefenen, maar dat houdt gevaren in, weet De Wever. In Noord-Ierland bijvoorbeeld, waar de kritische lezing van de geschiedenis zozeer botste met de sektarische narratieven die leerlingen van huis uit meekregen dat het de polarisatie net versterkte en geschiedenis er politieker werd dan ooit.

Je zou daardoor, zeker op de ‘Dag van de Geschiedenis', een gloedvol pleidooi verwachten voor nog grondiger historisch onderzoek, met nog meer talent gebracht en met een overtuigingskracht geschreven waar onjuiste en extremistische kringredeneringen niet tegen opgewassen zijn.

Het tegenovergestelde is waar. Net als Lisa Simpson heeft Bart De Wever geleerd dat verhalen, zelfs al zijn ze gelogen (een woord dat hij onbeschroomd in de mond neemt), het beter doen dan historische feiten.

Zijn conclusie over het historisch bevattingsvermogen van de doorsnee burger lijkt eerder op de bekende scène met Jack Nicholson in A Few Good Men, die overigens in een andere aflevering van The Simpsons gepersifleerd wordt: You want the truth? You can't handle the truth! De laatste verdedigingslinie van een militair die toegeeft tot het uiterste te gaan om de raison d'état te verdedigen.

Historici moeten in dit spel hun plaats kennen. Geschiedenis als wetenschap hoort in klaslokalen thuis, elders overweegt geschiedenis als narratief. Een evenwicht, noemt Bart De Wever het, en toch haalt hij meteen dat evenwicht onderuit door historici met pretenties van objectiviteit (en de politici die hen een maatschappelijke functie zouden toeschrijven) de mantel uit te vegen. Hun ‘deconstructie die een drang naar destructie verraadt' is tijdverspilling. Al is de waarheid nog zo snel, de Vlaamse mythe achterhaalt ze wel.

Daar worden we blijkbaar allemaal beter van. Mensen zijn nu eenmaal geboren verhalenvertellers en -gelovers. Samen met die verhalen geven we ook onze ‘morele identiteit' door en ‘dus de groepsidentiteit: het besef van een gedeelde cultuur, van gedeelde waarden en normen, van gedeelde verhalen'.

Wat dat betekent in een geval als in Noord-Ierland, met een gespleten cultuur, niet te delen waarden en normen en niks dan maatschappelijk verdelende verhalen, dat kan ik uit zijn essay niet opmaken. Behalve dan dat het een futiele betrachting is voor historici om die vicieuze cirkel te doorbreken, want dat werkt zoals we weten averechts.

Ook disfunctionele geschiedenisverhalen spelen immers hun rol.

De ideologie die geen keuze is

Een even vreemde passage beschrijft terecht hoe alle ideologieën gebruik maken van verhalen, een gekleurde visie op de geschiedenis overdragen waarin hun wereldbeeld uitgelegd en doorgegeven wordt.

Verschil met het nationalisme is dan uiteraard dat je een ideologie kan kiezen: Noël Slangen werd liberaal, Steve Stevaert socialist en ik kreeg als plattelandszoon de kans om liberaal te worden. Een ideologie is immers een keuze, geen lot, en die narratieven dienen net om die keuze bewust te kunnen maken.

Niet zo bij het nationalisme, dat iedereen- en allesomvattend is. Hier is geen sprake meer van De Wevers ‘voetbalclub als morele code', maar van een verplicht lidmaatschap waarvan de consequenties – de normen en waarden die je moet delen – niet onderhandelbaar zijn. Er is maar één gemeenschap, één identiteit die je niet kan kiezen, en dat is de nationale. Net daarom is de geschiedenis van het nationalisme bij uitstek een verhaal van integrisme, uitsluiting en, ja, ook geschiedenisvervalsing. Want als ‘we het niet eens zijn over dat idee', de natie, dixit De Wever, ‘zijn we het bijgevolg niet eens over de interpretatie van ons verleden'. Maar als je niet te kiezen hebt of en hoe je wel tot die natie wil behoren, mag je het ook niet meer oneens zijn met zijn interpretatie van dat verleden. Dat volgt automatisch uit het historische determinisme dat inherent is aan nationalisme, waarin België voorbestemd is (en altijd was) om uiteen te vallen en Vlaanderen voorbestemd om onafhankelijk te worden.

Als individuele meningen niet te rijmen zijn met dat ‘functionele' nationalistische verhaal, worden ook burgers disfunctioneel.

Politieke marketing

Ieder mens mag dan al een geboren verhalenverteller zijn, Bart De Wever kreeg ook op dat vlak wat meer talent mee dan de meesten.

Zijn Vlaams-nationale verhaal heeft de voorbije jaren meer dan zijn rol gespeeld in het structureren van het Vlaamse zelfbeeld en dito vijandbeeld, in het vormen van politieke meningen. ‘Een coherent en gedetailleerd – maar fout – verhaaltje', en dus overtuigender dan de feiten. Een narratief dat wil dat Vlaanderen hard werkend, rechts en hervormingsgezind is, terwijl Wallonië net het tegenovergestelde belichaamt. Een Vlaanderen dat solidair wil zijn maar het niet kan, het ook niet hoeft te zijn omdat het in dit gedwongen huwelijk alleen tot misbruik en verspilling leidt. Een Vlaming die op slag beter bediend zou worden door zijn regering indien ‘wij' er zelf de dienst zouden uitmaken, en niet ‘zij', de Belgen en Franstaligen voor wie België destijds opgericht is. Ook het beeld van België als accident van de geschiedenis hoort daarbij, waar de modale Vlaming nog steeds de polis voor afbetaalt. Se non è vero, è ben trovato, want als politieke marketing kent dit verhaal in de recente geschiedenis zijn gelijke niet.

Welke normen en waarden daarin meegegeven worden, daar heb ik bedenkingen bij. Het mag een hoogst functioneel narratief zijn om verkiezingen mee te winnen, het is funest gebleken om op federaal niveau hervormingen mee in gang te zetten (wat natuurlijk hun verhaal bevestigt – zo gaat dat immers met nationalistische narratieven).

Het ontkent ook het meerderheidsbelang dat die Vlamingen willens nillens hebben in de werking van het federale niveau. Maar vooral: het ontslaat die Vlamingen meteen ook van de historische verantwoordelijkheid zelf hun lot in handen te nemen, administratieve lasten en belastingen te verlagen, structurele hervormingen door te voeren, moeilijke keuzes te maken, ten volle hun verantwoordelijkheid te nemen op Vlaams, provinciaal en gemeentelijk niveau en een democratisch draagvlak te vinden voor hun plannen met het federale niveau. ‘Ik wil wel maar ik kan niet' is voor Vlaamse politici steeds vaker een uitvlucht.

Het is een narratief zoals De Wever het bepleit: de waarheid, een vorm van waarheid en hooguit een stuk van de waarheid. Een geschiedenis met een doel, een vooropgesteld, politiek bepaald doel, en niet noodzakelijk in overeenstemming met de feiten.

De politiek heeft daar de jongste jaren een historische prijs voor betaald, en toch wentelen we ons nog steeds al te gemakkelijk in diezelfde rol. Als we eens zouden proberen kritisch naar het heden te kijken door de bril van de geschiedenis, zouden we weten: Se non è vero, è pericoloso.

Als historicus weet De Wever dat ook, maar als politicus weet hij dat ‘groepsdenken politiek geactiveerd kan worden'. Als geen ander is hij erin geslaagd dat de voorbije jaren te doen en te verbinden met de Vlaamse onvrede over te hoge belastingen.

Wat zijn essay ons leert, is dat het een tipje van de sluier licht die tot nog toe over die perfide strategie hangt.

Dit kan niet waar zijn!
Karel De Gucht leert geen nieuwe woordjes meer.
De waarheid is de waarheid.
Dit is te moeilijk voor mij.
Ik buig nederig het hoofd voor zoveel angst.