OPINIE − 22/08/12, 08u39 
De neoliberale maatschappij maakt mensen niet zomaar ziek; ze 
vernietigt de eigen sociale verbanden. Psycholoog en psychoanalyticus Paul 
Verhaeghe werkt als gewoon hoogleraar aan de universiteit van Gent. Dit is een 
uittreksel uit Identiteit (De Bezige Bij), dat vanaf deze week in de boekhandel 
ligt. 
Er zijn van die films die op het netvlies van een generatie gebrand staan. 
One Flew over the Cuckoo's Nest uit 1975 behoort daartoe. In twee uur tijd komt 
alles aan bod wat foutliep in de psychiatrie van toen: onbetrouwbare diagnoses, 
sociaal afwijkend gedrag benoemd als psychiatrische ziekte, dwangbehandeling en 
overmedicalisering. Iets meer dan tien jaar later werd ik als jong broekje 
belast met het onderwijs in de psychodiagnostiek. 'Belast' is het juiste woord: 
niemand van het toenmalige professorenkorps wilde het vak doceren. 
Wetenschappelijk onderzoek had aangetoond dat de diagnostische labels 
grotendeels onbetrouwbaar waren. De veronderstelde biologische basis van die 
diagnoses was grotendeels een fabeltje gebleken. Psychofarmaca werden veel te 
vaak voorgeschreven, en dat bovendien binnen de context van een behandeling die 
steevast neerkwam op verplichte aanpassing. Dit alles kreeg toen zeer ruime 
aandacht via literatuur, films en de algemene pers.
Inmiddels zijn we een 
dikke dertig jaar verder, met het volgende resultaat. Bij elke nieuwe editie van 
het meest gebruikte handboek, de Amerikaanse Diagnostic and Statistical Manual 
for Mental Disorders (DSM) zien we een spectaculaire stijging van het aantal 
labels. Die labels stellen wetenschappelijk gezien weinig voor. De algemeen 
veronderstelde neurobiologische basis van die stoornissen is eerder een 
farmacologische reclameslogan dan een wetenschappelijk feit. Alle officiële 
statistieken tonen een exponentiële stijging in het gebruik van psychofarmaca, 
en het doel van psychotherapie is heel sterk aan het opschuiven in de richting 
van verplichte sociale aanpassing. We zijn niet terug bij af, we zijn een flink 
stuk doorgeschoten in een richting die dertig jaar geleden met recht en reden 
werd aangeklaagd. Er is één levensgroot verschil: in vergelijking met die 
periode krijgt het protest tegenwoordig weinig aandacht.
Immers, vandaag 
overheerst het ziektemodel in de psychiatrie, met daarbinnen een merkwaardige 
trend: symptomen - bijvoorbeeld een tekort aan aandacht en een teveel aan 
activiteit - worden benoemd als 'stoornis', waardoor de indruk ontstaat dat we 
de medische oorzaak kennen. Het gebruik van goed bekkende afkortingen 
camoufleert dat enigszins, zodat het moeite kost om deze schijnverklaringen te 
ontmaskeren. Even een vergelijking: iemand die last heeft van hoge koorts (HK) 
en veel zweten (VZ) diagnosticeren we in dit model als iemand die aan HKVZ 
lijdt. Vervolgens stellen we dat die arme man toch zoveel last heeft van koorts 
en zweten, omdat hij aan HKVZ lijdt. Net zoals iemand te weinig aandacht heeft 
(AD) en te druk is (HD) omdat hij ADHD heeft. Een beschrijving wordt voorgesteld 
als oorzaak van wat er beschreven wordt. Dergelijke cirkelredeneringen zijn 
legio in de huidige versie van het ziektemodel, waardoor er een illusie van 
wetenschappelijkheid ontstaat.
Fastfoodbrokken
Willen 
we het verband tussen onze neoliberale maatschappij en mentale problemen 
aantonen, dan hebben we twee dingen nodig. Ten eerste een maatstaf die aangeeft 
in welke mate een maatschappij neoliberaal is. Ten tweede een aantal criteria 
waarmee de stijging of daling van het psychosociale welbevinden meetbaar wordt. 
Vervolgens combineer je beide gegevens en kun je zien of er inderdaad een 
verband bestaat.
Dit is precies de aanpak die Richard Wilkinson, een 
Britse gezondheidssocioloog, heeft toegepast. Als maatstaf voor het 
neoliberalisme neemt hij de inkomstenverschillen, waarvan ondertussen bekend is 
dat die onder een neoliberaal beleid spectaculair toenemen. Vervolgens gaat hij 
het verband na met algemeen erkende biopsychosociale indicatoren. Zijn 
conclusies spatten grafiek na grafiek van het blad: hoe groter de 
inkomensongelijkheid in een land of regio, hoe meer mentale stoornissen, 
tienerzwangerschappen, kindersterfte, agressie (zowel in de huiskamer als op 
straat), criminaliteit, drugs- en medicijngebruik. Hoe meer ongelijkheid, hoe 
slechter de lichamelijke gezondheid, de onderwijsresultaten, de sociale 
mobiliteit en het veiligheidsgevoel. Een politiek bestel dat geen rekening houdt 
met dergelijke resultaten, is een bestel dat geen rekening houdt met het 
algemeen belang.
Publiek beschuldigen
Niet alleen het 
aantal psychosociale problemen wordt bepaald door het maatschappelijk model, ook 
de aard van de stoornissen hangt daarmee samen. De huidige dwingende 
gezondheidsnorm heet 'succes', financieel en materieel. De mogelijkheid dat een 
geslaagde jonge professional zichzelf moet oppeppen met cocaïne en 's avonds op 
zijn loft zit te verpieteren met alcohol en internetseks, gaat in tegen alle 
verwachtingen. Als succes het criterium is voor een normale identiteit, dan 
wordt falen het symptoom van een gestoorde. De pijnlijkste toepassing is die bij 
kinderen, waar tegenwoordig vrijwel alle stoornissen te maken hebben met falen 
op school. Telkens opnieuw tonen diagnostische criteria de keerzijde van de 
hooggespannen sociale verwachtingen waaraan zij moeten voldoen.
Zoals wel 
vaker het geval is, loont het de moeite even stil te staan bij de etymologische 
betekenis van een woord. We hebben het over diagnostische categorieën. 
'Categorie' gaat terug op het klassiek Griekse kategorein, met de volgende 
verrassende betekenis: publiek beschuldigen. Elke ordening in categorieën 
verwijst impliciet of expliciet naar een rangorde met een morele betekenis. De 
psychodiagnostische DSM-classificatie is een ordening waarmee mensen via labels 
beschuldigd en afgevoerd worden. Zelf voelen zij dat feilloos aan, getuige de 
manier waarop onze kinderen die labels als scheldwoorden gebruiken ('Autist!'). 
Vandaar ook dat volwassenen dankbaar gebruikmaken van de verondersteld bewezen 
neurobiologische verklaringen ('Ik ben ziek!') om aan het schuldgevoel te 
ontsnappen. Dit biedt weinig soelaas, het dominante denkkader (de mens is 
maakbaar mits hij zich inspant) veroordeelt hen hoe dan 
ook.
Daartegenover staan de 'winners', van wie sommigen zo goed 
beantwoorden aan het ideaalbeeld dat ook zij gestoord worden. De verplichting om 
te genieten kent haar uitglijders in seksverslaving, boulimie en natuurlijk 
koopverslaving. Psychopathische karaktertrekken zijn in het bankwezen zeer 
efficiënt, maar voorbij een bepaalde grens worden ze een niet behandelbare 
afwijking. Hetzelfde geldt voor het manager-zijn-van-jezelf; de overdreven 
versie heet narcistische persoonlijkheidsstoornis. In al die gevallen is de 
grens tussen 'geslaagd' en 'gestoord' vrij 
dun.
Hyperperfectionisme
Aan de andere kant vinden we 
de 'losers', bij wie angst en depressie het meest op de voorgrond treden. In 
tegenstelling tot wat de Britse arts en essayist Theodore Dalrymple en de zijnen 
beweren - dat mensen 'soft' geworden zijn onder invloed van de 
verzorgingsmaatschappij - is het schuldgevoel bij mislukking zeer groot. In dit 
tijdperk van de maakbare mens voelt het merendeel van ons zich meer dan ooit 
verantwoordelijk voor het eigen falen. Het onderzoek van socioloog Piet Bracke 
bevestigt dit: er zijn veel meer depressies dan vroeger, en de betrokkenen 
ervaren hun depressie als een persoonlijke mislukking. Het beeld van de 
grienende, zichzelf beklagende underdog is een uitzondering, niet de regel. De 
angststoornissen liggen in dezelfde lijn, met als twee toppers faalangst en 
sociale angst. Begrijp: angst voor de ander, die hetzij een beoordelaar, hetzij 
een concurrent is en soms zelfs beide tegelijkertijd.
Wat in deze labels 
zelden aan bod komt, maar wat elke clinicus zal herkennen bij nogal wat mensen 
in de spreekkamer, is de doorgedreven controledwang, het hyperperfectionisme. 
Elke hapering, elke onvoorziene gebeurtenis zet nog meer druk op de ketel om de 
volgende keer toch maar sneller en beter te kunnen reageren. Die combinatie 
ontbreekt zo goed als nooit bij eetstoornissen, die bovendien een ander 
merkwaardig kenmerk bezitten - merkwaardig voor de hulpverlener die iedereen wil 
helpen: de persoon in kwestie houdt de problematiek verborgen. Anderen mogen het 
niet weten, elke zwakheid kan tegen de mens-als-ondernemer-van-zichzelf gebruikt 
worden ('Everything you say or do can and will be held against you').
Het 
pijnlijkste effect vind ik terug op relationeel vlak. De combinatie tussen een 
doorgedreven competitief individualisme en het vervangen van een vroegere 
beheersingsethiek door een verplicht en grenzeloos genieten is dodelijk voor 
duurzame relaties. Eenzaamheid is zonder twijfel de meest frequente 'stoornis' 
van onze tijd. In combinatie met de verplichting om te genieten mondt dit uit 
bij wat Mark Fisher heel treffend depressive hedonia noemt, depressief 
genot.
Disciplinering als behandeling
De woorden die 
we gebruiken, geven vaak uitdrukking aan een achterliggende ideologie, zodat een 
verschuiving in onze woordenschat altijd betekenisvol is. Niet zo lang geleden 
hadden we het over psychologie en psychiatrie, nu hebben we het over 
gedragswetenschappen. Vroeger hadden mensen psychologische problemen, nu 
vertonen ze gedragsstoornissen. Vroeger deden we aan diagnostiek, nu doen we aan 
assessment, ondertussen zelfs al aan vroeg-detectie bij kleuters. 
Help!
Samengevat luidt de onderliggende redenering van de 
labeldiagnostiek als volgt: een gedragsmatig kenmerk komt te veel of te weinig 
voor en is daarom sociaal onaanvaardbaar. Het doel van de behandeling is 
duidelijk: het 'te veel' moet weggesneden worden, het 'te weinig' aangevuld, 
opdat de patiënt weer beantwoordt aan de sociale normen. Als een kind weer braaf 
in de klas zit en de les volgt, is het probleem opgelost.
Vandaag bevindt 
het psi-bedrijf zich op een hellend vlak, en zijn we erg snel aan het afglijden 
naar een praktijk waarin psychiatrische diagnoses als vangnetten functioneren 
ter sociale controle en behandeling neerkomt op disciplinering. Psychiater en 
psychotherapeut worden aldus de nieuwe morele autoriteiten die in naam van de 
wetenschap opleggen hoe we ons moeten gedragen. Dat daartegen weinig of geen 
reactie komt, in tegenstelling tot dertig jaar terug, wijst erop dat velen die 
disciplinering nodig vinden. Voor zover dit al juist zou zijn, blijft het een 
open vraag of die disciplinering een taak voor psychotherapeuten is. Die vraag 
wordt nog belangrijker als we zien dat een dergelijke aanpak in toenemende mate 
met het gebruik van medicijnen gepaard gaat - 'Zit stil of je krijgt (nog) een 
pil'. Bovendien moeten we er ons scherp van bewust zijn dat men op deze manier 
enkel bepaalde gevolgen van het neoliberale beleid bestrijdt, namelijk het 
verdampen van een klassieke beheersingsethiek in combinatie met een doorgedreven 
individualisme, zonder aan de oorzaken te raken.
De echte vragen 
zijn ethisch van aard
Als psychoanalyticus kan ik geen naïeve keuze 
maken voor het individu en tegen de maatschappij, of omgekeerd: voor de 
maatschappij en tegen het individu. Dat laatste is typisch voor de huidige 
gedragswetenschappen, als aflossing van de vroegere bevrijdingspsychologie, die 
voor het individu koos. De bevrijdingspsychologen van toen vergaten dat het 
individu die maatschappij met haar normen en waarden heel hard nodig heeft. De 
huidige disciplineringstherapeuten weigeren in te zien dat het individu en zijn 
stoornissen het product zijn van die maatschappij.
Dit zijn naïeve keuzes 
omdat iedere gemeenschap haar vormen van normaliteit definieert en kneedt, 
waarmee ze in dezelfde beweging haar abnormaliteiten definieert. Het dominante 
denkkader waarbinnen dat gebeurt, definieert meteen de aansluitende praktijk. 
Het maakt nogal een verschil of die praktijk binnen een religieus denkkader 
plaatsgrijpt (wie afwijkt is een te bekeren zondaar, een ketter, een heks), 
binnen een medisch (wie afwijkt is een te behandelen patiënt) of een economisch 
(wie afwijkt is een profiteur). Het enige gemeenschappelijke element is de 
uitsluiting: aan deze kant van de lijn, wij, de normalen, aan de andere kant 
zij, de abnormalen.
De vraag is bijgevolg niet of een maatschappij ziek- 
of gezondmakend is. De vraag is veeleer hoe een bepaalde maatschappij haar 
normaliteit en haar afwijkingen definieert en welke consequenties daaruit 
voortvloeien. Daarbij is het zeer goed voorstelbaar dat die definiëring een 
bedenkelijk ethisch niveau heeft, waardoor een maatschappij ingaat tegen haar 
eigen fundamenten. Een maatschappij dus, die haar eigen sociale verbanden 
vernietigt.
Dit is vandaag het geval. 
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1489301/2012/08/22/Winners-zijn-ook-losers-maar-ze-houden-dat-verborgen.dhtml
Filip Buekens
De conservatieve stem in Paul 
Verhaeghe
OPINIE − 23/08/12, 06u43 
"De psychoanalyticus Paul Verhaeghe valt het neoliberalisme 
aan, maar verdringt zijn neoconservatieve gedachtegoed", schrijft Filip Buekens, 
docent analytische filosofie aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (KU 
Leuven) en de Universiteit van Tilburg. 
Psychiatrie is een bij uitstek interdisciplinaire wetenschap, en omdat we 
allemaal vroeg of laat met depressie, afwijkend gedrag, waanzin of ADHD (bestaat 
het of bestaat het niet?) geconfronteerd worden, haalt elke discussie en elke 
nieuwe 'ontdekking' moeiteloos de krant. Zelfbegrip houdt ons mateloos in de 
ban. Hysterie was ooit dé vrouwengekte bij uitstek, door Freud ooit perfect 
'begrepen' en overal 'herkend' maar nu van het toneel verdwenen. In de 
negentiende eeuw werd ooit drapetomanie uitgevonden: de 'ziekelijke' aandoening 
van zwarte slaven die hen ertoe aanzette hun gevangenschap te ontvluchten. Het 
is er volgens Verhaeghe niet beter op geworden. Maar geldt dit voor de hele 
psychiatrie? Niemand kan na het lezen van Simon Baron-Cohen nog beweren dat 
autisme zonder meer een labelfenomeen is, of dat schizofrenie ontstaat louter 
door iemand te classificeren als schizofreen.
Nuancering is niet het 
sterkste punt in het bevlogen betoog van Paul Verhaeghe ('Winners zijn ook 
losers', DM 22/8). Zijn betoog is gericht op het neersabelen van de DSM-5(het 
wereldwijd meest gehanteerde handboek voor psychiatrische diagnostiek, nvdr.), 
de hegemonie van de gedragswetenschappen, de 'veronderstelde neurobiologische 
verklaringen' en, uiteraard, Big Pharma.
Laat ik beginnen met een 
observatie die hem vreugdevol moet stemmen: een recente meta-analyse uit 2008 
voor de American Food and Drug Administration liet zien dat flutexine, 
venlafaxine, nefadone en paroxetine niet door een dubbelblindtest kwamen. Er was 
geen verschil tussen die pillen en een placebo voor een matige depressie, en 
slechts minimaal verschil voor ernstige varianten. Het placebo-effect deed 
perfect zijn werk. Datzelfde effect speelt een minstens even grote rol voor de 
praatkuren, waarvan zijn eigen lacaniaanse psychoanalyse het perfecte voorbeeld 
is. Inzicht-placebo's spelen een immense rol in ons leven: 'Nu begrijp ik 
eindelijk wat er met mij aan de hand is', is de perfecte aanzet tot verzoening 
met het eigen lot. De werking van onze psyche is inderdaad 
ondoorgrondelijk.
Trieste prikborden
Verhaeghes 
kritiek op DSM is sterk overtrokken. Geen enkele goede psycholoog zal het 
onderscheid tussen symptomen van een fenomeen en de neurologische oorzaken ervan 
willen verwarren: het voorstellen van 'beschrijvingen als oorzaken' is een fout 
die Freud wel maakte, maar de goede psycholoog niet. ADHD is, zoals hij terecht 
zegt, slechts een label, verbonden met stereotypische kenmerken, en het is 
inderdaad de vraag of die term naar een reëel fenomeen verwijst.
Je kunt 
veel kritiek hebben op classificatiesystemen, maar Verhaeghe wijst nooit op wat 
hun voor de hand liggende functie zou moeten zijn: spraakverwarring tussen 
psychiaters vermijden. De termen als dusdanig creëren nooit de ziekte; het zijn 
de roekeloze toepassers ervan die schade aanrichten en illusies van inzicht in 
leed creëren. Verhaeghes kritiek geldt bovendien voor elke taxonomie en dus voor 
de psychoanalytische labels die hijzelf prefereert. Hij kan toch niet het 
monopolie van zorgvuldigheid voor zichzelf opeisen? Alle classificatiesystemen 
en diagnostische apparaten zijn immens kwetsbaar voor misbruik en verkeerd 
begrip. Denk aan de rol van psychiaters in het wegzetten van dissidenten in de 
Sovjet-Unie, of de rol van de farmaceutische lobby. De eigenlijke oorzaak is het 
sciëntistisch vertrouwen in de neurologie en de vaak 'politiek correcte' 
conclusies van de sociale psychologie. We geloven wat we graag willen horen. 
Vroeger begreep religie alles, daarna kwamen Freud en Darwin aan de beurt, en nu 
komen de neurologen aan zet. Het vertrouwen in ons manifest en natuurlijk (maar 
moeilijk te beschrijven) inschattingsvermogen van wat normaal en abnormaal is, 
blijkt volledig zoek te zijn, en toch is dat het fundament van elke 
psychiatrie.
Verhaeghe heeft uiteraard gelijk wanneer hij fulmineert 
tegen de combinatie van competitief individualisme en de verplichting tot 
grenzeloos genieten. Jongeren vergelijken hoeveel vrienden ze hebben op 
Facebook, en als je hun trieste prikborden bekijkt, lijkt hun leven uit een 
grote aaneenschakeling van feesten, 'wat ik leuk vind'-momenten en 
schouderklopjes te bestaan. Op Pukkelpop was gratis wifi ter beschikking 
gesteld, want de thuisblijvers moesten kunnen zien en horen hoe goed het 
allemaal klonk. Depressief genot, inderdaad. Wat te doen?
Er tekenen zich 
de jongste tien jaar twee stromingen af die kritiek op het neoliberalisme 
formuleren en wijzen op de nefaste gevolgen van hyperperfectionisme en 
individualisme (niet dat dit allemaal dezelfde oorzaak heeft). Er zijn de 
neoconservatieven zoals Frank Furedi, Roger Scruton en (jawel) Theodore 
Dalrymple, en, anderzijds, diegenen die het neoliberalisme links voorbij willen 
steken, waartoe wellicht ook Verhaeghe behoort en waarvan de meest bekende 
woordvoerder ongetwijfeld de überlacaniaan-hegeliaan Slavoj Zizek is. Ik denk 
dat Verhaeghe zich in de wat paradoxale situatie bevindt dat hij, wellicht 
vanuit zijn psychoanalytische achtergrond, meegezogen wordt naar de 
'progressieve' hoek, maar (mag ik nu ook even freudiaans spreken?) hij 
belangrijke overeenkomsten met neoconservatief gedachtegoed verdringt en het 
daarom karikaturaal voorstelt of gewoon miskent.
Zijn stuk eindigt daarom 
in een merkwaardige paradox. "De vraag is veeleer", zo schrijft hij, "hoe een 
bepaalde maatschappij haar normaliteit en haar afwijkingen definieert en welke 
consequenties daaruit voortvloeien." Dat is juist, maar die conclusie is 
uiteraard ook op zijn visie van toepassing: ook zijn analyses 'creëren' wat hij 
als 'normaal' en 'afwijkend' zal opvatten. De conservatieve stem in hem besluit 
daarentegen terecht dat de huidige ontwikkelingen in de maatschappij 'ingaan 
tegen haar eigen fundamenten'. In feite gaat het om een ethisch debat over 
fundamentele keuzes dat dringend gevoerd moet worden. Verhaeghe heeft onvermoede 
bondgenoten. En jawel, ikzelf kies voor de conservatieve lijn. 
 
 
 
De progressieve stem in Filip Buekens.
 
 
Een psychoanalyticus en een analytisch filosoof in de krant.
Dat vraagt om een, jawel, analyse.
 
De tekst van Filip Buekens is moeilijk te begrijpen, het lijkt wel een tekst van Lacan.
Maar kom, moeilijk gaat ook.
Een analytisch filosoof is geen gewone filosoof.
" Kenmerkend voor analytische filosofie is het streven naar helderheid in verwoording en argumentatie van het ideeëngoed."
Een merkwaardige paradox.
 
"Vanaf het ontstaan van de term in het begin van de 20ste eeuw was het moeilijk om een definitie te geven op basis van gemeenschappelijke filosofische ideeën. Gemakkelijker was het om de term te contrasteren met andere stromingen. In het begin was de analytische filosofie vooral een tegenstander van het Brits idealisme en van "traditionele filosofie" in het algemeen. Later werd het de tegenhanger voor de fenomenologie van Edmund Husserl, het existentialisme van Jean-Paul Sartre en de 'continentale' of postmoderne filosofie van Martin Heidegger en later Jacques Derrida.
Uit Michael E. Rosens bespreking van het contrast tussen analytische en continentale filosofie kunnen we echter een aantal kenmerken distilleren, in een poging om tot een definitie te komen.Volgens Rosen heeft de analytische filosofie volgende eigenschappen:
- Een sterk vertrouwen in de natuurwetenschappen om de wereld te beschrijven.
 
- Het benaderen van filosofische problemen los van de historische oorsprong of historische determinanten als de tijdruimtelijke, taalkundige en culturele context.
 
- Interesse in de analyse van het filosofisch probleem van de interpretatie van de wereld, in tegenstelling tot de continentale filosofie, die zich meer richtte op de menselijke conditie.
 
- Minder nadruk op metafilosofie, dit is het wetenschappelijk nadenken over de aard en de methode van de filosofie.
 
Rosen acht deze kenmerken niet expliciet aanwezig bij alle analytische filosofen. Het zijn eerder familieverwantschappen tussen de verschillende stromingen, werken of auteurs binnen de analytische filosofie."
  
http://nl.wikipedia.org/wiki/Analytische_filosofie
Een echte analyse gaat natuurlijk wel wat dieper op de feiten in dan wat copy-paste praktijken van de wikipedia.
"Analytisch" is namelijk een merkwaardig begrip, wist u dat?
Analytisch
Een bewering is analytisch als het predicaat 
(eigenschap) dat aan een begrip wordt gekoppeld reeds inbegrepen is in het 
begrip zelf en dus geen extra kennis toevoegd. Bijvoorbeeld: een driehoek heeft 
3 zijden; het hebben van 3 zijden ligt opgesloten in het begrip driehoek.
http://www.argumentatieblog.nl/2008/08/begrippen.html
Dat lijkt me een gezond uitgangspunt voor onze analyse.
"De neo-conservatieven formuleren kritiek op het neo-liberalisme"
Dat is de analytische bewering van Filip Buekens, analytisch filosoof.
Dus, Paul Verhaeghe luistert naar zijn neo-conservatieve stem in zijn kritiek op het neo-liberalisme.
Perfecte logica. Daar is geen speld tussen te krijgen.
Kijk maar:
"De progressieven formuleren kritiek op het neo-liberalisme".
"Jongeren vergelijken hoeveel vrienden ze hebben op  Facebook, en als je hun trieste prikborden bekijkt, lijkt hun leven uit een  grote aaneenschakeling van feesten, 'wat ik leuk vind'-momenten en  schouderklopjes te bestaan. Op Pukkelpop was gratis wifi ter beschikking  gesteld, want de thuisblijvers moesten kunnen zien en horen hoe goed het  allemaal klonk. Depressief genot, inderdaad. Wat te doen?"
Dat is de progressieve stem in Filip Buekens.
Zijn stuk eindigt daarom in een merkwaardige paradox.
"En jawel, ikzelf kies voor de conservatieve lijn."
Een analyse is altijd analytisch.
"Dat is logisch", denkt u.
Maar dat is het helemaal niet.
Het hangt er namelijk van af welke definitie u hanteert van het begrip "analytisch".
U begrijpt het in de betekenis van "in delen ontleed".
Als u "analytisch" begrijpt als "Een bewering is analytisch als het predicaat  (eigenschap) dat aan een begrip wordt gekoppeld reeds inbegrepen is in het  begrip zelf en dus geen extra kennis toevoegd", dan kunnen we stellen dat een analyse per definitie niet kan geanalyseerd worden, het kan niet in delen verdeeld worden. Als de eigenschap van het begrip losgekoppeld wordt, dan verandert het begrip van betekenis.
En lees dan nu nog even volgende paragraaf:
"De vraag is bijgevolg niet of een maatschappij ziek- of gezondmakend is. De vraag is veeleer hoe een bepaalde maatschappij haar  normaliteit en haar afwijkingen definieert en welke consequenties daaruit  voortvloeien. Daarbij is het zeer goed voorstelbaar dat die definiëring een  bedenkelijk ethisch niveau heeft, waardoor een maatschappij ingaat tegen haar  eigen fundamenten. Een maatschappij dus, die haar eigen sociale verbanden  vernietigt."
Dat is de analytische bewering van Paul Verhaeghe, psychoanalyticus.
Ik lijk Lacan wel. Dat is jammer.
Laat mij maar mijn eigen stijl.
Bo Coolsaet
"Bij een operatieve ingreep om de penis groter te maken is er eigenlijk niet echt sprake van het verlengen van de penis. Er is sprake van het doorsnijden van het ligament aan de wortel van de penis, waardoor de penis wat verder uit de buikplooi naar voren komt. De penis komt verder naar voren, wordt daardoor dus op het oog langer."