Het doosje bestaat niet
is hoofdcommentator van deze krant. In 'Boeiende tijden' reflecteert hij over de actualiteit van de voorbije week.
Wat zou het toch fijn zijn
als de waarheid iets was dat iemand op een briefje heeft geschreven,
waarna hij het briefje in een doosje heeft gestopt en dat doosje in de
grond heeft verborgen. Het zou dan volstaan op de juiste plaats te
graven, het doosje te vinden, het open te maken, het briefje aan te
treffen en vervolgens met luide stem De Waarheid voor te lezen.
Helaas, zo is het niet. Zo is het overigens nooit geweest. Maar de hang naar het kennen van de
enige echte waarheid lijkt vandaag groter dan ooit. We zijn nooit met
zoveel informatie omringd geweest en ook de meningenindustrie over die
informatie is omvangrijker dan ooit. Het vertrouwen in de waarachtigheid
van die informatie staat op een laag pitje.
Toen Donald Trump bijna een
jaar geleden pas de eed had afgelegd als 45ste president van de
Verenigde Staten, startte hij meteen zijn eerste rel. Er waren volgens
hem nooit meer mensen op een inauguratie afgekomen dan toen. Zelfs nadat
televisiebeelden en tellingen het tegenovergestelde ondubbelzinnig
hadden aangetoond, bleef zijn woordvoerder, Sean Spicer, dat feit
bestrijden. Zoveel koppige onzin was niet meer vertoond sinds Comical
Ali, Saddam Hoesseins woordvoerder, bleef ontkennen dat er Amerikaanse
troepen in Bagdad waren. Trumps communicatieadviseur, Kellyanne Conway,
schoot Spicer te hulp met de stelling dat hij zich op alternative facts had
gebaseerd. Spicer is intussen allang afgevoerd, maar ‘alternatieve
feiten’ zijn als woord van 2017 een blijvertje. Net zoals fake news al
in de campagne van Trump een centrale rol speelde en dat daarna is
blijven doen.
De waarheid als goudmijn
Het is een merkwaardige
paradox. We hebben nooit grotere rekenkracht gehad dan vandaag en er
bestaat een dynamische wetenschap van algoritmes om de onmetelijke
hoeveelheid data te ordenen en er bruikbare en dus winstgevende patronen
in te ontdekken. Maar het eindresultaat is een grondig wantrouwen in de
kennis die dat oplevert.
Het statuut van ‘feiten’ is
gedevalueerd tot louter aannames. Daarom worden ze steeds vaker tussen
aanhalingstekens geplaatst. Erger: er heerst een nauwelijks nog te
weerleggen vermoeden dat zogenaamde feiten slechts geselecteerde en
gemanipuleerde gegevens zijn die tot doel hebben een verwrongen versie
van de waarheid op te dringen. De onvolkomenheid van onze kennis is dus
niet het gevolg van onze beperkte mogelijkheid om de feiten te kennen,
maar van een bewuste inspanning om feiten te kneden tot nuttige
instrumenten in een ideologische strijd. Fouten komen, bij
veronderstelling, niet voort uit onzorgvuldigheid, maar uit bewuste
keuzes.
Opvallend nochtans is dat
het geloof dat er ‘echte feiten’ schuilgaan achter de ‘alternatieve
feiten’ sterker is dan ooit. Het geloof dat er een briefje in het doosje
zit en dat dat doosje alleen nog maar moet worden gevonden, heeft elke
storm doorstaan. Het is net die overtuiging die de stelling voedt dat
achter het zogenaamde nieuws, een onbezoedelde en kenbare goudmijn van
waarheid schuilgaat. We moeten alleen doelgerichter en dieper graven.
Het blijkt uit aforismen
als: iedereen heeft recht op zijn eigen mening, maar niet op zijn eigen
feiten. En het blijkt uit de overtuiging dat het mogelijk en dus
noodzakelijk is feiten te scheiden van opinie. Vlaams minister-president
Geert Bourgeois benadrukte dat deze week nog op de lanceringsdag van
Statistiek Vlaanderen, waar hij statistiek een hoeksteen voor de
democratie noemde.
Toshiba boys
En inderdaad: als we het
allen eens waren over eenduidige, tijdige en kwalitatieve cijfers waarop
het beleid moet worden gebaseerd, kon een geordend democratisch proces
plaatsvinden om te bepalen welke keuzes, ten behoeve van welke belangen,
de grootste steun genieten. Maar de realiteit is dat het politieke
debat niet begint na de vinding en ordening van de feiten, maar al
voordien. De discussies over welke feiten relevant zijn, hoe we ze
moeten kennen en welke rangorde ze moeten krijgen, zijn niet
waardevrij. Het zijn geen louter methodologische kwesties, ze zijn
vermengd met inzichten en belangen en zijn dus ten diepste politiek. De
stelling dat politiek begint na de vaststelling van de feiten is een
gevaarlijke illusie.
Er was een tijd dat het
ernaar uitzag dat politiek een onthechte, zelfs saaie oefening zou
worden. Toen Jean-Luc Dehaene eind jaren tachtig een nieuwe
financieringswet voor het federale België voorbereidde, deed hij een
beroep op zijn zogenaamde Toshiba boys. Met wat we nu primitieve
apparatuur zouden vinden, berekenden die de gevolgen van mogelijke
beslissingen. Het leek een verregaande vorm van objectivering van de
politiek, maar in de praktijk was het vooral een machtsmiddel: tegen de
computer discussiëren kon niet. Computer says no. Ook toen al
stond de techniek in dienst van degene die ze controleerde. De PS leerde
eruit dat ze zich nooit meer zo mocht laten overklassen.
Eeuwige zoektocht
Vandaag staan we voor een
tijdperk van onvoorstelbare rekenkracht en artificiële intelligentie.
Theoretisch moet het binnenkort mogelijk zijn talloze scenario’s door te
rekenen, ze van links tot rechts te ordenen, zodat ze kant-en-klaar aan
beslissende politici kunnen worden voorgelegd. Het zou een antwoord
bieden op de versnippering van het politieke landschap en de
blokkeringen die er steeds vaker het gevolg van zijn. Een meetkundig
gemiddelde van de in de regering vertegenwoordigde belangen kan in een
handomdraai worden berekend.
In de praktijk staan we nog
niet veel verder dan ten tijde van Dehaene. Als de politieke overheid
aan het Federaal Planbureau, het Rekenhof of de Nationale Bank vraagt om
partijprogramma’s door te rekenen of de gevolgen van een voorgenomen
beleidsbeslissing zoals de taxshift te voorspellen, dan blijken de
beschikbare modellen vaak geen uitsluitsel te bieden. Ze zijn
onvoldoende gesofisticeerd of ze vereisen keuzes over de te hanteren
variabelen die door de onderzoekers als ‘politiek’ worden aangevoeld. Ze
sturen de bal meestal subtiel terug naar het beleidsniveau.
Gert Peersman betreurde in zijn column (DS 12 december)
dat veel onderzoeken waarnaar in het publieke debat wordt verwezen
slechts als wetenschap verpakte opinies zijn. Hij heeft wellicht gelijk.
In dezelfde krant stelde Ignaas Devisch dan weer dat cijfers geen
goddelijke status hebben en altijd interpretatie behoeven (DS 12 december).
Ook hij heeft gelijk. Maar is het antwoord op dat dilemma niet dat we
zoeken naar bruikbare feiten als een nooit eindigend proces moeten zien?
Dat is geen cynisch relativisme.
Naar de waarheid blijven we
altijd op zoek. Het is beter dat ootmoedig te erkennen en in te zetten
op waarachtigheid. Zolang we blijven speuren naar het verborgen doosje
met het papiertje, komen we niet dichter bij de waarheid. De mythe van
het doosje in stand houden, is misschien wel de grootste bedreiging voor
het democratische debat.
Een intellectueel uitdagende tekst kan ik wel naar waarde schatten.
"Weg met de waarheid, lang leve de waarachtigheid."
Dat is waarschijnlijk geen ware uitspraak, maar des te meer een waarachtige uitspraak. Een waardig standpunt waarmede we terdege rekening dienen te houden. Want waarom zouden we ons verzetten tegen de herwaardering van het begrip "waarachtigheid"?
Anderzijds is een kleine waarschuwing hier misschien toch wel op zijn plaats. Waarheen leidt dat ons, al die waarachtigheid? Het klinkt weliswaar allemaal goed, maar is het wel de moeite waard? Ik stel me de vraag of "waarachtigheid" hier niet als een "waarloze" waarheid gebruikt wordt. "Waarloos" in zijn waarachtige betekenis, namelijk "reserve". Moeten we ons niet afvragen of "waarheid" geen begrip geworden is waarzonder we niet kunnen? "Waarachtigheid" als een soort waarborg voor "waarheid" waarna we weer kunnen overgaan tot de waar van de dag.
Waar we niet aan mogen twijfelen:
Wat is het toch fijn als de waarachtigheid iets is dat iemand op een briefje heeft geschreven, waarna hij het briefje in een doosje heeft gestopt en dat doosje in de grond heeft verborgen. Het volstaat dan op de juiste plaats te graven, het doosje te vinden, het open te maken, het briefje aan te treffen en vervolgens met luide stem De Waarachtigheid voor te lezen.
Voorwaar, dat is alles behalve een cynisch relativisme !
Waar we niet aan mogen twijfelen:
Wat is het toch fijn als de waarachtigheid iets is dat iemand op een briefje heeft geschreven, waarna hij het briefje in een doosje heeft gestopt en dat doosje in de grond heeft verborgen. Het volstaat dan op de juiste plaats te graven, het doosje te vinden, het open te maken, het briefje aan te treffen en vervolgens met luide stem De Waarachtigheid voor te lezen.
Voorwaar, dat is alles behalve een cynisch relativisme !
(Maak je borst waar nat Bart)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten