zaterdag 22 februari 2014

Leopold Flam



"De metafysische eenzaamheid dient als immanente doelmatigheid verstaan te worden. […] Hoe minder zij zich reduceert tot en vergelijkt met het andere en de anderen, des te meer ontwikkelt zich immanent haar voldoende reden, die we zelfvoldaanheid of zelfvoldoening zouden noemen, zonder enige morele implicatie. […] Zelfvoldaanheid betekent dat in het werk zelf van langsom meer zijn rechtvaardiging wordt ontwikkeld, dat het zelf zijn doelmatigheid voortbrengt." (Leopold Flam)


Van zodra een onderscheid gemaakt wordt tussen filosofie en parafilosofie, tussen wetenschap en pseudowetenschap, tussen werkelijkheid en fictie ontstaat er een filosofisch probleem.
Hoe wordt het onderscheid gemaakt?
Dat is een onbelangrijke vraag.
Ze is onbelangrijk omdat "maken" een persoonlijk werkwoord is.
Wie maakt het onderscheid?
Dat is meteen ook een eeuwig filosofisch probleem.
Elke poging tot antwoord zal gedoemd zijn om vroeg of laat ontmaskerd te worden als een drogreden: autoriteitsargument (ad verecundiam).

De enige manier om dit filosofisch probleem te omzeilen is het onderscheid zelf intrinsiek te maken.
Maar wie maakt het intrinsiek?
Dat is een filosofisch probleem.

Het onderscheid wordt niet gemaakt, het onderscheid "is" intrinsiek.
Het onderscheid is intrinsiek.
"Intrinsiek" is verzelfstandigd.
Daar waar het vroeger een adjectief was (de tekst heeft geen intrinsieke betekenis) is het een substantief geworden.
"Onderscheid" en "intrinsiek" worden gebruikt als synoniemen.
Onderscheid = intrinsiek.

De mens (de "wie?") is uit het verhaal weggeschreven.
Door wie?
Dat noopt ons tot een herformulering.
De mens (de "wie?") is uit het verhaal verdwenen.
Hoe?
Laten we niet in rondjes blijven draaien.
Uiteindelijk komen we tot de volgende conclusie:
De mens "is" niet.
Als dusdanig is er geen filosofisch probleem.
Dat lijkt me ook logisch: zonder de mens zijn er geen filosofische problemen.

Maar waar komt deze tekst vandaan?
Een auteur die zuiver logisch schrijft, is niet alleen onleesbaar, maar vals of onwerkelijk.
Leopold Flam.

Dat is een onbelangrijke vraag.
De vraag is of Leopold Flam voorafgaand aan het schrijven de zuivere logica (een pleonasme) al dan niet heeft opgegeven.

Als uitsmijter een aforisme:
Verdienstelijke lezers lezen verdienstelijke teksten.



'De metafysische eenzaamheid dient als immanente doelmatigheid verstaan te worden.(…) De authentieke doelmatigheid van het werk kan in sommige filosofische teksten gevolgd worden, die tevens voorbeelden zijn voor en van de metafysische eenzaamheid: de Ethica van Spinoza, de Kritik der reinen Vernunft van Kant, de Phänomenologie des Geistes van Hegel, de Logische Untersuchungen en de Ideeen van Edmund Husserl, het Tractaat van L. Wittgenstein, Sein und Zeit van M. Heidegger en L’ Etre et le Néant van J.P. Sartre.
Spinoza, Kant en Husserl citeren haast nooit en wanneer Hegel, Heidegger of Sartre citeren, dan gebeurt het binnen de immanente beslotenheid van het werk zelf, dat van elders geen referenties vergt. Elk van de aangehaalde werken mag men niet van buiten uit benaderen door ze tot de invloeden, die ze ondergingen, te herleiden, tenzij zij zelf er zich op betrekken. Hun eenzaamheid is metafysisch door hun zelffundering. De zelffundering betekent dat ze in hun uiteenzetting zelf hun voldoende reden ontwikkelen in de letterlijke zin van het ont-wikkelen van een rol, zonder tussenkomst van uiterlijke of vreemde factoren. De zelffundering sluit het uiterlijk en vreemd gezag van welke aard uit. De tekst antwoordt niet op een gegeven bevel of een uiterlijke opvordering of vraag. Hij geeft zelf de grond van zijn waarom, waaruit en waartoe. Zijn soevereiniteit domineert echter niet en eist evenmin onderdanige gehoorzaamheid en onderwerping (of subjectivering) aan, noch opwerping (objectivering) van de lezer. De tekst is zozeer besloten dat hij als zodanig zich op geen lezer betrekt, noch erom smeekt, want hij heeft aan zichzelf genoeg. Nochtans is een tekst zonder lezers reine onzin. Zonder de mededeling wordt een tekst geledigd van de tekst, wordt hij een formeel spinneweefsel, een labyrint, want een tekst, ledig van zijn tekst, heeft zichzelf uitgevaagd. Zo de eenzaamheid van een tekst geen lezer impliceert, is hij echter een wenk en een uitnodiging tot een lezer die het verdient hem te lezen?
Is dit geen reine illusie? Welke lezer van de Ethica zou kunnen zeggen dat hij het verdient de tekst te lezen? Welke criteria zullen hem zeggen dat hij de lezer is die het verdient hem te lezen? Wanneer hij gewaar wordt dat hij door de tekst geïmpliceerd wordt en hij kan dit alleen maar gewaar worden wanneer hij de onvoltooidheid en het fragmentair karakter van de tekst bemerkt, niettegenstaande zijn beslotenheid. De lezers van Spinoza zoals Leibniz, Lessing, Hegel, G. Friedmann, Gilles Deleuze, Louis Althusser worden elk op hun wijze door en in de tekst van de Ethica geïmpliceerd, hetgeen geenszins hun onderdanigheid en gehoorzaamheid inhoudt. Integendeel, was dit het geval dan zouden zij het niet verdienen de spinozistische tekst te lezen.
Moest de Ethica echter in vergetelheid geraakt zijn dan was de tekst niet metafysisch eenzaam maar afgezonderd en eigenlijk niet bestaande. Alleen door de lectuur van ‘verdienstelijke lezers’ treedt hij uit het niets van de vergetelheid in de metafysische eenzaamheid van zijn enigheid en oorspronkelijkheid. ‘ (…)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten