zaterdag 24 september 2016

Karel Lotingen

http://indrukmagazine.be/essay/recensies-zijn-een-religie#more-812

Hallo, ik ben geen schrijver.
God verhoede het!
Stel je gewoon even voor dat je een simpele taalfaut zou schrijven, een kleine letter in plaats van een hoofdletter bijvoorbeeld. Geheid dat de eerste de beste B-schrijver in zijn pen kruipt. Het zal je maar overkomen. Een focus op de vorm waardoor je inhoud verdwijnt, jawel hoor, als sneeuw voor de zon.
Een metafoor die iet of wat afwijkt van het gangbare? No way, Jose!
(Dat is Engels, Joost mag weten wat dat betekent. Gelukkig bestaat er vandaag de dag zoiets als een boek, een woordenboek.)
Stenen kloten krijg ik van die holle woorden.
"Literaire recensies zijn net als religie. Namelijk per definitie oninteressant omdat het uitgaat van een ideaalbeeld."
Jezus Christus, het lijkt wel een tweet van Rik Torfs.
Recensenten zijn lezers, schrijvers zijn pastoors.






Jurriën Hamer

De PVV begrijpt niks van democratie: een echte democraat is ook bereid zich tegen de meerderheid te verzetten


In de Volkskrant van afgelopen zaterdag kopte Martin Sommer dat democratie draait om het recht zelf te beslissen, en niet om nemen van de juiste beslissingen. Hij brak een lans voor het in opdracht van de PVV geschreven rapport van Thierry Baudet en Paul Cliteur, waarin gepleit wordt voor het invoeren van bindende en door burgers geïnitieerde referenda. Van de PVV zelf zou zelfs de Grondwet direct per referendum gewijzigd moeten kunnen worden.
Deze voorstellen lijden aan een fatale denkfout: de gedachte dat wanneer we het met elkaar oneens zijn, de meerderheid van stemmen altijd beslissend is.
Dat is niet zo: soms heeft de meerderheid het recht niet om de minderheid te dwingen. Soms moet een meerderheid tegen principiële grenzen aanlopen, die niet zomaar overgestoken kunnen worden. En daar kan het voortbestaan van de democratie zelf vanaf hangen.
Het gevaar van democratie
Dat klinkt antidemocratisch. Zijn burgers niet de baas, en hebben zij geen recht om absoluut en direct voor zichzelf politieke keuzes te maken? Als de meerderheid iets wil, moet het gebeuren. Dat is democratie. Toch?
Niet per se. Want de meerderheid kan grandioze fouten maken. In het verleden hebben democratische meerderheden dictators aangesteld en slavenhandel toegestaan. En vandaag de dag zijn vele democratische meerderheden nog steeds niet bereid het nodige te doen om een duurzaam klimaat te garanderen. De meerderheid is soms niet te vertrouwen. Wie daaraan twijfelt heeft te weinig toespraken van Donald Trump beluistert.
Het helpt ook niet om te suggereren dat men in een democratie het recht heeft om fouten te maken. Dat mensen door schade en schande wijs worden en moeten leren zichzelf te besturen. Want soms zijn fouten onomkeerbaar. Een marteling kan je niet terugnemen. Een deportatie kan je niet terugnemen. En als de Nederlandse regering ooit met harde hand moskeeën sluit, is het besmeurde blazoen niet zomaar schoongeveegd.
De vraag is alleen: wie bepaalt waar de grenzen liggen?
Het recht de democratie te beschermen
Voor Wilders en co. is het antwoord simpel: niemand mag dat bepalen. Het zou in hun ogen het toppunt van arrogantie zijn als iemand besluit de wil van de meerderheid in te perken. Want waarom zou een expert, een rechter of wie dan ook het beter weten dan de meesten? Waarom zou een verwaande elitaire geleerde met de vinger mogen wijzen naar een meute die alle twijfel verloren heeft? Wilders zou het waarschijnlijk niet kunnen bedenken – en daarom is radicale democratie zijn enige antwoord.
Maar hier maakt Wilders, en alle andere populisten met hem, zijn cruciale denkfout. Want hoewel niemand meer democratische rechten heeft dan de rest, heeft iedereen de verantwoordelijkheid om grenzen te stellen aan de wensen van de meerderheid – en om te vechten als die wensen veranderen in tirannie.
Om dat in te zien hoef je jezelf alleen een simpele vraag te stellen: waarom zou de meerderheid überhaupt iets mogen beslissen? Waarom moeten we luisteren als 51 van de 100 mensen iets willen? Het antwoord – en dat zal zelfs Wilders onderschrijven – is dat alle 100 het recht hebben om over zichzelf te beschikken. En dat als ze allemaal gelijke rechten hebben, de wil van 51 belangrijker is dan de wil van 49. Een pleidooi voor de wil van de meerderheid impliceert dus een erkenning van gelijke rechten.
Nu kunnen we de denkfout zien. Want als je gelooft dat mensen gelijke rechten hebben, kan je niet zomaar accepteren dat deze rechten afgeschaft worden, ookal wil de meerderheid hiertoe besluiten. Dat is de paradox van democratie: precies het principe dat ons de wil van de meerderheid doet accepteren, moedigt ons ook aan om ons tegen de meerderheid te verzetten. We kunnen dus niet coherent nadenken over democratie zonder ons voor te stellen wat de grenzen zijn van die democratie.
Sterker nog, het feit dat Wilders deze grenzen niet erkent, geeft aan dat hij geen echte democraat is. Een echte democraat verbindt de wil van een volk namelijk aan een Grondwet die deze wil inperkt. Een echte democraat durft te staan voor democratie, zelfs als de meerderheid de democratie zelf bedreigt.
Democratische zelfbescherming
Dit betekent niet dat de elite de meerderheid moet beteugelen. Als een college van rechters zomaar grenzen kan stellen aan de wil van de meerderheid, is er geen sprake meer van democratie, maar van aristocratie. Het volk moet daarom zichzelf beteugelen.
Dat is in het verleden ook regelmatig gebeurt. Met bijzondere – grotere – meerderheden is de Grondwet aangepast, opdat in de toekomst de macht van simpele meerderheden zou zijn begrenst. En er zijn wetten en verdragen aangenomen die zo moeilijk te veranderen zijn, dat ze een vergelijkbare bescherming opleveren.
Wie uitzoomt ziet in de politiek een haag van instituties staan die de meerderheidsbeslissing sturen en begrenzen – van de Eerste Kamer tot het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Zij waken over de normen die generaties voor ons het belangrijkste vonden. Zoals het recht niet gediscrimineerd te worden. Het recht op een eerlijk proces. En natuurlijk onze politieke rechten.
Het mag niet verwonderen dat dit precies de ‘elitaire’ instituties zijn die een partij als de PVV graag zou willen slopen. Want zolang deze wachters bestaan, betekent een meerderheid van 76 zetels nog niet dat een minaret in de fik kan worden gestoken, en een gehele cultuur het land uit kan worden gejaagd.
En dat is maar goed ook. Echte democratie is veel meer dan een opzwepend referendum dat met een simpel en veranderlijk meerderheidje onze constitutionele waarden wegwuift.
Echte democratie is inzien waarom het volk de macht heeft, en waarom het volk zich altijd tegen zijn eigen tekortkomingen dient te beschermen.

https://bijnaderinzien.org/2016/09/22/de-pvv-begrijpt-niks-van-democratie-een-echte-democraat-is-ook-bereid-zich-tegen-de-meerderheid-te-verzetten/

De vraag is alleen: wie bepaalt waar de grenzen liggen?
Voor Wilders en co. is het antwoord simpel: niemand mag dat bepalen.

Ik kan het wel een beetje begrijpen hoor. Het academiejaar is nog maar net begonnen, de academicus is nog een beetje in vakantiestemming. We beleven een mooie nazomer, we lopen nog in bermuda en op sandalen rond in plaats van in dat strakke pak. Het mag allemaal nog ietsje losser.
En voor je er erg in hebt nestelt er zich een denkfout in je brein.
Meer specifiek de stropopredenering.
Ik denk niet dat de vraag "Wie bepaalt waar de grenzen liggen?" ooit aan Wilders gesteld is.
Elk antwoord op die vraag is dus louter speculatie.
Op zich is het natuurlijk wel mogelijk dat Wilders effectief dat antwoord zou geven.
Maar als ik Wilders zou zijn, zou ik het niet doen.
Ik zou antwoorden: "de meerderheid bepaalt waar de grenzen liggen."
Einde van de gedachte ontwikkeling.
Wat in dit geval eerder een geluk dan een ongeluk genoemd kan worden.
Een ontkenning van de feiten is immers altijd nog erger dan een denkfout.
Feit: de meerderheid is op dit ogenblik voorstander van de parlementaire democratie en tegenstander van het referendum.
Wilders verzet zich tegen deze meerderheid.
Wilders als de Robin Hood van de democratie, de horror.

woensdag 21 september 2016

Sengai



"Zelfrelativering".

Menig columnist presenteert het met de regelmaat van een klok als de remedie tegen het welig tierende fundamentalisme dat men ontwaart.
Ik heb daar zo mijn bedenkingen bij.
Niets is gemakkelijker dan "zelfrelativering" om de eenvoudige reden dat men altijd iets hoger acht dan het zelf. De remedie tegen het fundamentalisme lijkt me dan eerder de "ietshogerrelativering".
Het vermogen om te lachen met datgene wat we hoger achten dan onszelf.
Kan de christenmens lachen met de Bijbel of met God?
Kan de moslim lachen met de Koran of met Allah?
Kan de verlichte geest lachen met de waarden van de Verlichting of met de Verlichting?

Lachen met de Verlichting.
Zo schreef Joël De Ceulaer onlangs een essay in de Morgen.

ESSAY
Ons systeem is superieur, maar daarom zijn wij dat nog niet
Zijn die verlichte geesten allemaal wel zo verlicht?
Elke aanslag lijkt het te bevestigen: de westerse normen en waarden steken er met kop en schouders bovenuit. De democratische rechtsstaat en de Verlichting zijn hipper dan ooit. Maar over welke Verlichting hebben we het precies? Moet iedereen atheïst worden of mogen moslims, joden en christenen nog geloven dat God niet van homo’s houdt?
Het was een televisie-interview dat de geschiedenis zal ingaan. Met één simpele vraag heeft Bart Schols woensdagavond het debat over onze normen en waarden nog eens op scherp gezet. Toen hij in De Afspraak imam Brahim Laytouss en rabbijn Aaron Malinsky vroeg wat ze ervan zouden vinden mocht een van hun respectieve zonen zeggen dat hij homo is, begonnen ze te kronkelen als palingen in een emmer zeepsop. Door de vraag rustig te blijven herhalen, legde Schols de vinger stevig op de wonde: monotheïstische godsdiensten hebben een probleem met homoseksualiteit. Niet alleen de islam, ook het jodendom. En de katholieke kerk, uiteraard – als ze recht in de leer is, tenminste.
De conclusie zou kunnen zijn dat Laytouss en Malinsky, en hun geloofsgenoten, nog niet volslagen verlicht zijn, dat wil zeggen, nog niet echt doordrongen van de westerse waarden en normen die vorm kregen in de beroemde achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting. Maar klopt dat ook? Wel, dat hangt er maar vanaf, zou ik in dit essay willen betogen, wat we precies onder Verlichting verstaan. Als u mij toestaat, maak ik even een omweg om dat duidelijk te maken. Een omweg via Guy Verhofstadt.
Onze liberale oud-premier heeft in mijn bijzijn ooit iets angstaanjagends gezegd. Dat gebeurde in 2014, terwijl ik hem in zijn kantoor zat te interviewen over zijn kandidatuur voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Verhofstadt is, zoals bekend, nogal passioneel aangelegd en dat spreekt veel mensen aan. Mij niet zo. Ik ben veeleer beducht voor de bevlogenheid van politici zoals Verhofstadt, omdat ze in al hun enthousiasme weleens over hun eigen veters dreigen te struikelen. Geef mij maar de rustige vastheid van leiders zoals Herman Van Rompuy.
Toen ik Verhofstadt vroeg of passie niet levensgevaarlijk kan zijn, gaf hij dat meteen toe. Het is te zeggen: hij gaf het maar hálf toe. Passie kan levensgevaarlijk zijn “als het voor de verkeerde zaak is”, zei hij. Mijn volgende vraag was de logica zelve: “Twijfelt u nooit of u wel voor de goede zaak vecht?” Ik wist haast zeker dat Verhofstadt nooit twijfelt, maar zou hij dat ook toegeven? Zat ik hier oog in oog met een man die ervan overtuigd is dat hij altijd voor de goede zaak vecht, en dat hij zich dus niet kan vergissen? Ik spitste mijn oren. En ja, hoor. “Als je idealen en doelen ingebed zijn in de traditie van vrijheid en rechtvaardigheid, als je de verlichtingsidealen voor ogen houdt, dan kun je je toch niet vergissen?” zei Verhofstadt meteen, zonder verpinken. Ik probeerde mijn verbazing te verbergen en vroeg het voor alle zekerheid nog eens: “Nee?”
Verhofstadt gaf geen krimp. “Wanneer vergissen mensen zich?” vroeg hij uitdagend. “Als ze het pad van de Verlichting verlaten. Als ze de principes van vrijheid en gelijkheid opzij zetten. Als ze identiteit en etniciteit als criteria gebruiken. Als emotionele en irrationele argumenten het winnen van de ratio. Het probleem is nu net dat de verlichtingsidealen met te weinig passie worden uitgeschreeuwd. Wie dat doet, wie gepassioneerd opkomt voor de Verlichting, kan niet verkeerd zitten.”
Lees: ik ben eigenlijk onfeilbaar.
Ketters en dissidenten
Ik moest op dat moment, terwijl ik in het kantoor van Verhofstadt zat, terugdenken aan een interview dat ik in 2011 had gedaan met Samuel IJsseling, de ondertussen overleden Leuvense filosoof die het postmodernisme in onze contreien introduceerde. Toen ik hem vroeg om die filosofische strekking eens te definiëren, gaf hij een antwoord dat ik nooit zal vergeten. “Het postmodernisme gaat in tegen de cultus van de eensgezindheid”, zei IJsseling. “De werkelijkheid is meervoudig, nooit eenduidig.
Het postmodernisme kent de prioriteit van de veelheid boven de eenheid. Van de dissensus boven de consensus. Eigenlijk is de democratie een postmoderne zaak: de veelheid aan opvattingen en keuzes kan nooit samenvallen in een eenheid. Ik zeg niet dat het modernisme per se tot de dictatuur moet leiden, maar er is in dat modernisme toch die cultus van de eensgezindheid. Het idee dat alles maakbaar is, dat alles controleerbaar is.”
Het idee, vulde ik aan, dat er voor elk probleem een optimale oplossing bestaat, waar eigenlijk geen alternatief voor is. “Precies”, zei IJsseling. “Dat idee. En dat kán dus niet. Die overtuiging leidt makkelijk tot de dictatuur. Als ik weet wat de beste weg is, dan zijn de mensen die het niet met mij eens zijn dus dom. Ik zeg niet dat postmodernisme en democratie per se samenvallen, maar er zijn toch raakpunten. We moeten respecteren dat andere mensen heel anders denken, en dat zij daarom nog geen slechte mensen zijn. In het totalitaire denken is dat wel zo: de kerk kent ketters, totalitaire systemen kennen dissidenten die worden opgesloten of uitgeroeid.”

IJsseling had gelijk, Verhofstadt zat ernaast. "

IJsseling had gelijk, Verhofstadt zat ernaast.
Dat is het moment dat ik onbedaarlijk begin te lachen.
"De pot op met de dissensus dan maar", zou ik aanvullen.
Maar ik ben dan ook geen Verlichte geest.
Het is altijd wat gemakkelijker om te lachen met het "ietshogere" van iemand anders dan dat van jezelf.

Ik heb ook niets, denk ik, met de Verlichting van de Zen monniken.
Maar ik ben wel onvoorwaardelijke fan van hun kunst.
Het vluchtige schetsen en de kalligrafie lijken mij een poging om het moment te vangen.


Sengai om een voorbeeld te geven.

"If by sitting in mediation,
one becomes Buddha..."
坐禅して人が仏になるならば






woensdag 7 september 2016

The royal


Philosophy Essay Prize

2016 Prize Essay Competition
The Royal Institute of Philosophy and Cambridge University Press are pleased to announce the 2016 Philosophy Essay Prize. The winner of the Prize will receive £2,500 with his or her essay being published in Philosophy and identified as the essay prize winner.
The topic for the 2016 essay competition is:
Can there be a credible philosophy of history?
Many thinkers from classical times onwards have seen history as having a predetermined direction. Some have seen it in terms of inevitable decline, others in terms of progress to a utopian future. The idea that history has a predetermined direction has been criticised by many, who stress the unpredictability of the future in general or the effects of human freedom, creativity and ingenuity, or other ways in which the course of events may change radically. Are these or other criticisms conclusive, or is it still possible to hold a deterministic or evolutionary view, either despite the criticisms or by refuting them directly? Even given historical unpredictability in detail, are there still trends in history which can be discerned? If history has no direction, is there anything left to be said about the philosophy of history? Authors may address the question by considering some of the issues raised above or by attempting other approaches of their own.
In assessing entries priority will be given to originality, clarity of expression, breadth of interest, and potential for advancing discussion. All entries will be deemed to be submissions to Philosophy and more than one may be published. In exceptional circumstances the prize may be awarded jointly in which case the financial component will be divided, but the aim is to select a single prize-winner.
Entries should be prepared in line with standard Philosophy guidelines for submission (see http://royalinstitutephilosophy.org/publications/philosophy-information-for-authors/). They should be submitted electronically in Word, with PRIZE ESSAY in the subject heading, to assistant@royalinstitutephilosophy.org.
The closing date for receipt of entries is 3rd October 2016. 
Entries will be considered by a committee of the Royal Institute of Philosophy, and the winner announced by the end 2016.  The winning entry will be published in Philosophy in April 2017.


Can there be a credible philosophy of history?
Quite a mouthful to write an essay about. The days that something plain and simple like “lecture on ethics” would do are obvious definitely gone, history. In view of the circumstantial question I will submit no less than three different essays to answer.
The first essay consists of one word: ‘Yes’.
The second one is even a letter shorter: ‘No’.
The third one is the one you are currently reading.

Although it would be fun to have written the shortest award winning essay in the history of philosophy, I believe that none of the first two essays will get rewarded. Nevertheless, they serve a purpose. They try to make clear in a flash - an insight occurs always in a flash – that the question asked is a kind of a rhetorical question. It makes clear that the one who asks the question expects an argument. A single ‘yes’ or ‘no’ does not correspond with the meaning that the one who asks the question has given to ‘credible’. If there would be no such expectation, there would be no obstruction at all to reward a one-word essay. It would only be important to know what the jury is favorable of. Never take a chance with something so volatile like a personal preference! The only thing left to do is to leave no option open.
Yes.
No.
Still, I believe that there is a link in the question asked that cannot be broken, a link between ‘credibility’ and ‘argument’.  I have to admit that this ‘believe’ is a blind believe, it is not based on an ‘argument’. So, in contradiction with what is normally the case, ‘believable’ and ‘credible’ are not synonyms in this context, they are antonyms.

Can there be a credible philosophy of history?
Even if I should be inclined to answer the question with a simple ‘no’, he who asks the question is secretly demanding an argument. It seems to me that I can do nothing but go along in this ruthless logic. But by giving possible arguments for my “no”, I am undermining my own point of view. In the end, I will have to admit that by arguing that there cannot be credible philosophy of history, I’m doing quite the opposite of what I’m saying. So the conclusion has to be that there can be a credible philosophy of history. We have made a successful transition from ‘can there be a credible philosophy of history?’ to ‘there can be a credible philosophy of history’.

It remains however fascinating how a possible argument for the ‘no’ would look like. Only for the sake of curiosity of course. In order to do this, I would like to extend the subject from ‘philosophy of history’ to philosophy in general. Because why on earth would there be a difference between philosophy of history, philosophy of language, philosophy of medicine or philosophy of whatever regarding the credibility?
If you want to answer ‘can there be a credible philosophy of history?’, you have to answer ‘can there be a credible philosophy?’
A philosophy, any philosophy is credible if it is based on a valid argument.
Considering this, the remark must be made that there is something strange about the argument in the former paragraph. In retrospect (!), there are no ‘possible’ arguments, there are only ‘valid’ arguments and ‘invalid’ arguments.
Can there be a credible philosophy?
No. There ‘can’ not be a credible philosophy because there are no ‘possible’ arguments. Either there is a credible philosophy, a philosophy that is based on a valid argument, or there is no credible philosophy, a philosophy that is based on an invalid argument.
This conclusion however can hardly be called a satisfying breakthrough.
The question ‘Is there a credible philosophy?’ remains unanswered.

In order to find an answer, we have to investigate the essence of ‘a valid argument’.
What is a valid argument?
I’m aware of the danger of getting suspected. Getting suspected of shamelessly trying to change the subject from philosophy of history to philosophy of language, but please continue to read.
What is a valid argument?
An argument is valid when it is based on ‘that which is’.
You might take a detour. You might take a detour to ‘truth’ or you might take a detour to ‘reality’.  You might say that an argument is valid when it is based on the truth or you might say that an argument is valid when it is based on reality. But then I will ask ‘what is truth’ or ‘what is reality’. And sooner or later, I can be rather persistent, you will have to answer ‘truth is that which is’ or ‘reality is that which is’.
Philosophy is credible if it is based on that which is.

With that in mind, we can try to narrow our investigation back to the philosophy of history.
There cannot be a credible philosophy of history because there cannot be a credible philosophy.
Is there a credible philosophy of history?
There is a credible philosophy of history if it is based on a valid argument
Philosophy of history is credible if it is based on that which is.
On the other hand, there can be little discussion that history is ‘that which was’.
History cannot be ‘that which is’, it would be in contradiction of the definition of history itself.

Philosophy of history, it’s like humor in seriousness.
Humor cannot be found in seriousness. If so, the humor would not be called ‘humor’ but ‘seriousness’.
However, looking for it cannot be ridiculed.