donderdag 27 november 2014

Marcus Gabriel

Waarom de wereld niet bestaat

Voorpublicatie uit 'De wereld bestaat niet' van Markus Gabriel

Waar komen wij vandaan? Waar bevinden wij ons? De even prikkelende als eenvoudige stelling die Gabriel in dit voor een breed publiek geschreven boek verdedigt, luidt dat eigenlijk alles bestaat (inclusief eenhoorns op de maan), maar de wereld niet. 

Waarschijnlijk popelt u al vanaf mijn eerste zin om te horen wat ik nu eigenlijk bedoel met de bewering dat de wereld niet bestaat. Ik wil u dan ook niet langer kwellen en zal daarom vast een voorschot nemen op wat ik later wil aantonen met gedachte-experimenten, voorbeelden en paradoxen die u eenvoudig zelf kunt uitproberen. Men zou kunnen denken dat de wereld het gebied is van al datgene wat zonder ons toedoen gewoon bestaat en ons omgeeft.

Tegenwoordig spreken we dan heel betekenisvol over ‘het universum’, en dan bedoelen we de oneindige uitgestrektheid waarin de talloze zonnen en planeten hun baan vervolgen en de mens in een rustige zijstraat van de Melkweg zijn bescheiden beschaving heeft opgebouwd. Het universum bestaat ook echt. Ik zal niet beweren dat er geen sterrenstelsels of zwarte gaten bestaan. Ik wil echter wel beweren dat het universum niet alles is. Eigenlijk is het universum maar tamelijk provinciaal.

Bij het ‘universum’ moeten we denken aan het experimenteel te ontsluiten objectgebied van de natuurwetenschappen. Maar de wereld is veel groter dan het universum alleen. Tot de wereld behoren ook staten, dromen, niet-gerealiseerde mogelijkheden, kunstwerken en in het bijzonder ook onze gedachten over de wereld. Er zijn dus tamelijk veel zaken die men niet kan beetpakken. En terwijl u op dit moment de gedachten over de wereld overdenkt die ik u heb aangedragen, verdwijnt u niet om vervolgens als het ware even vanuit een buitenperspectief op het geheel van de wereld neer te kijken. Onze gedachten over de wereld blijven in die wereld, want zo gemakkelijk, door simpelweg na te denken, ontsnappen we niet aan die ellende! Maar als ook staten, dromen, niet-gerealiseerde mogelijkheden, kunstwerken en in het bijzonder ook onze gedachten over de wereld deel uitmaken van die wereld, dan kan die niet samenvallen met het objectgebied van de natuurwetenschappen. Ik heb in elk geval nog niet gehoord dat de natuurkunde of de biologie inmiddels ook de sociologie, de rechtswetenschappen of de taalkunde heeft geïntegreerd. Evenmin bereikte mij het nieuws dat de Mona Lisa in een scheikundig laboratorium is ontleed. Dat zou ook tamelijk kostbaar en behoorlijk absurd zijn.

Van een zinvolle definitie van de wereld is daarom alleen sprake wanneer ze allesomvattend is en het gebied aller gebieden beschrijft. Daarmee wordt de wereld het gebied waarin niet alleen alle dingen en feiten bestaan die er ook zonder ons wel zijn, maar ook al die dingen en feiten die er uitsluitend door ons zijn. Dat moet immers het gebied zijn dat alles omvat – het leven, het universum en dus alles wat er verder nog is. Maar juist deze allesomvattendheid, de wereld, bestaat niet en kan ook niet bestaan. Met deze hoofdthese wil ik echter niet alleen een einde maken aan de illusie dat die wereld, waaraan de mensheid nogal hardnekkig vasthoudt, zou bestaan. Ik wil bovendien van de gelegenheid gebruikmaken om daaruit positieve kennis op te doen. Ik beweer namelijk niet alleen dat de wereld niet bestaat, maar ook dat behalve de wereld verder alles bestaat.

Dat klinkt misschien wat merkwaardig, maar het laat zich heel eenvoudig aan de hand van onze alledaagse ervaringen illustreren. Laten we ons eens voorstellen dat we met vrienden in een restaurant hebben afgesproken om te dineren. Is er nu sprake van een gebied dat alle andere gebieden omvat? Kunnen we als het ware een cirkel trekken om alles wat bij ons restaurantbezoek hoort? Laten we het eens proberen. We zijn waarschijnlijk niet de enige gasten in het restaurant. Er zijn dus meerdere restaurantbezoekers aan tafels die elk weer hun eigen groepsdynamiek, voorkeuren enzovoort hebben. Daarnaast is er dan nog de wereld van het bedienend personeel, de eigenaresse van het restaurant, de koks, maar ook van de insecten en spinnen en de voor ons onzichtbare bacteriën die er ook zijn in het restaurant. Dan zijn er bovendien nog de gebeurtenissen op subatomair niveau en de celdelingen, spijsverteringsproblemen en hormonale schommelingen. Tussen sommige van deze gebeurtenissen en objecten bestaat een samenhang, tussen andere volstrekt niet. Wat weet die door geen van ons opgemerkte spin op het plafond nu van mijn goede humeur of mijn favoriete gerechten? En toch hoort de spin bij het restaurantbezoek, ook al wordt hij meestal niet opgemerkt.

Hetzelfde geldt voor de spijsverteringsproblemen, die men liever ook niet aan tafel bespreekt. Er zijn bij het restaurantbezoek dus veel gebieden, als het ware kleine, geïsoleerde werelden, die naast elkaar bestaan zonder dat ze werkelijk bij elkaar komen. Er bestaat dus een groot aantal kleine werelden, maar niet één wereld waartoe ze allemaal behoren. Dat betekent echter niet dat de vele kleine werelden slechts perspectieven zijn op die ene wereld, het betekent alleen dat er heel veel kleine werelden zijn. Ze bestaan echt, en niet alleen in mijn verbeelding.

Precies zo moet mijn bewering dat de wereld niet bestaat, worden begrepen. Het is gewoon onjuist dat alles met alles zou samenhangen. De populaire bewering dat de vleugelslag van een vlinder in Brazilië best eens tot een tornado in Texas zou kunnen leiden, is gewoonweg onjuist. Veel zaken houden verband met andere zaken, maar het is niet waar (en strikt genomen zelfs onmogelijk!) dat alles verband houdt met alles. Natuurlijk legt ieder van ons voortdurend verbanden. We maken beelden van onszelf en de wereld om ons heen, we geven onze interesses een plaats in de wereld om ons heen.

Als we bijvoorbeeld honger hebben, maken we een voedselkaart van onze omgeving – dan wordt de wereld onze trog. Op een ander moment gaan we helemaal op in een gedachtegang (en hopelijk is dit zo’n moment). Maar een volgend moment hebben we weer heel andere doelen. En ondertussen houden we onszelf voor dat we nog steeds in dezelfde wereld zijn, en dat is een voorwaarde om onszelf voldoende serieus te kunnen nemen. Onze dagelijkse beslommeringen lijken oneindig betekenisvol, alsof we weer een kleuter zijn, en in zekere zin zijn ze dat ook. We hebben immers maar één leven, dat zich in een temporeel zeer beperkte gebeurtenishorizon voltrekt.

Maar laten we eens terugdenken: toen we kind waren leken ons zaken van ongelooflijk belang die we nu als futiliteit afdoen. Paardenbloemen bijvoorbeeld. Ook in ons eigen leven veranderen de samenhangen voortdurend. Wij veranderen ons zelfbeeld en het beeld dat we hebben van de wereld om ons heen, en schikken ons elk ogenblik naar situaties die zich nog nooit eerder voordeden. Precies zo gaat het ook met de wereld als geheel. Die bestaat al evenmin als een samenhang die alle samenhangen omvat. Er is gewoon geen regel of wereldformule die alles beschrijft. Dat komt niet doordat we die tot nu toe nog niet hebben gevonden, maar door het feit dat zoiets gewoon niet kan bestaan.

Om te kunnen begrijpen waarom de wereld niet bestaat, moet men eerst begrijpen wat het eigenlijk betekent dat iets bestaat. Dingen bestaan alleen als ze in de wereld voorkomen. Waar kunnen ze immers anders bestaan dan in de wereld, als we daaronder nu juist het geheel verstaan, het gebied waarin alles plaatsvindt dat plaatsvindt? Nu komt de wereld zelf niet in die wereld voor. Ik heb haar in elk geval nog nooit gezien, gevoeld of geproefd. En zelfs wanneer we over de wereld nadenken, is de wereld waarover we nadenken natuurlijk niet identiek aan de wereld waarin we nadenken. Want wanneer ik over de wereld nadenk, is dat een heel kleine gebeurtenis in de wereld, mijn kleine wereldgedachte. Daarnaast zijn er nog talloze andere objecten en gebeurtenissen: plensbuien, kiespijn en het premierschap. Als we over de wereld nadenken, is datgene wat we bevatten iets anders dan datgene wat we hadden willen bevatten.

Wij kunnen nooit het geheel bevatten. Het is principieel te groot voor elke gedachte. Dat is echter niet simpelweg een foutje in ons kenvermogen, en het heeft ook niet direct te maken met het feit dat de wereld oneindig is (want het oneindige kunnen we toch minstens ten dele bevatten, bijvoorbeeld in de vorm van een infinitesimaalrekening of de verzamelingenleer). Het is eerder zo dat de wereld principieel niet kan bestaan, omdat ze niet in de wereld voorkomt. Enerzijds wil ik dus beweren dat er minder bestaat dan men zou verwachten, want de wereld bestaat niet. Ze is er niet, en ze kan er ook niet zijn. Daaruit zal ik enkele belangrijke conclusies trekken, die onder meer ingaan tegen het heersende wetenschappelijke wereldbeeld in de media en de samenleving. Goed beschouwd zal ik argumenten aandragen tegen elk wereldbeeld. Men kan zich namelijk helemaal geen beeld van de wereld vormen, omdat die niet bestaat.

Anderzijds beweer ik echter ook dat er veel meer bestaat dan men zou verwachten, namelijk alles, behalve de wereld. Ik wil beweren dat er ook eenhoorns in politie-uniform aan de achterkant van de maan bestaan. Die gedachte bestaat namelijk in de wereld en dus bestaan ook die eenhoorns in politie-uniform. In het universum komen ze voor zover ik weet echter niet voor. De genoemde eenhoorns zal men niet kunnen vinden door met de nasa naar de maan te vliegen om ze daar te fotograferen. Maar hoe zit dat dan met al die andere zaken die naar men zegt niet zouden bestaan: elfjes, heksen, massavernietigingswapens in Luxemburg enzovoort? Die komen immers ook in de wereld voor, bijvoorbeeld in onterechte overtuigingen, sprookjes en psychoses.

Mijn antwoord daarop is: ook alles wat niet bestaat, bestaat – het bestaat alleen niet in hetzelfde gebied. Elfen bestaan in sprookjes, maar niet in de grote stad, massavernietigingswapens zijn er in de Verenigde Staten, maar – voor zover ik weet – niet in Luxemburg. Het is dus nooit alleen de vraag óf iets dergelijks bestaat, maar tegelijk ook wáár het dan bestaat. Want alles wat bestaat, bestaat ergens – al was het maar in onze verbeelding. De enige uitzondering daarop is opnieuw: de wereld. Die kunnen we ons niet eens inbeelden.

De eerste twee filosofische vragen die ik mezelf stelde, kwamen in me op toen ik op weg was van de lagere school naar huis, en ze hebben me nooit meer losgelaten. Op een bepaald moment viel er een regendruppel in mijn oog en daardoor zag ik een straatlantaarn dubbel. Vervolgens vroeg ik me af of daar nu eigenlijk een of twee lantaarns stonden. En in hoeverre ik mijn zintuigen eigenlijk wel kon vertrouwen. De andere vraag overviel me toen ik plotseling besefte dat de tijd vergaat en dat ik met het woord ‘nu’ steeds weer een totaal andere situatie aanduidde. Toen ben ik waarschijnlijk op het idee gekomen dat de wereld helemaal niet bestaat, maar vervolgens had ik nog zeker twintig jaar nodig om die gedachte filosofisch te doorgronden en haar te onderscheiden van het idee dat alles niet meer dan een illusie is.

Inmiddels doceer ik al een aantal jaren het vak filosofie aan verschillende universiteiten en heb ik bij talloze gelegenheden met denkers uit de hele wereld gediscussieerd over de problemen van de kenleer en de filosofische scepsis (want daarop richt mijn onderzoek zich vooral). Het zal u waarschijnlijk niet verrassen dat ik zo’n beetje alles in twijfel heb getrokken wat mijn pad kruiste (en het vaakst misschien nog wel mijn eigen overtuigingen). Maar één ding was me daarbij wel steeds duidelijk: het is de taak van de filosofie om altijd weer van voren af aan te beginnen, steeds weer.


 "Het zal u waarschijnlijk niet verrassen dat ik zo’n beetje alles in twijfel heb getrokken wat mijn pad kruiste (en het vaakst misschien nog wel mijn eigen overtuigingen). "
Twijfelen aan "Alles" is een groot woord.
Ik twijfel niet aan "alles".
Ik twijfel alleen aan de overgang van "ik" naar "we".
"Nu komt de wereld zelf niet in die wereld voor. Ik heb haar in elk geval nog nooit gezien, gevoeld of geproefd. En zelfs wanneer we over de wereld nadenken, is de wereld waarover we nadenken natuurlijk niet identiek aan de wereld waarin we nadenken."


Twee, "we" , voor de prijs van één, "ik".
De wereld van het denken bestaat in de gedachte.
Het denken behoort tot de wereld van de gedachte.

zaterdag 22 november 2014

Iliana




Iedereen die zich vandaag de dag een beetje moraalfilosoof acht voelt zich geroepen om zijn licht te laten schijnen op de uitspraak van het Hof van cassatie over Iliana.
Freddy Mortier, Patrick Loobuyck, Willem Lemmens, Ignaas Devisch...
Alleen de iets oudere generatie (Etienne Vermeersch, Rik Torfs) zijn nog niet echt mee.
Die recupereren nog even van hun intellectuele arbeid of roodkapje al dan niet bestaat.


http://www.demorgen.be/opinie/-niet-het-recht-op-niet-bestaan-maar-het-recht-op-minimale-levenskwaliteit-is-belangrijk-a2128275/


 Niet het recht op niet-bestaan, maar het recht op minimale levenskwaliteit is belangrijk

Heeft een kind recht op zijn eigen abortus? Daar gaat Patrick Loobuyck dieper op in. Loobuyck is moraalfilosoof verbonden aan de universiteiten van Antwerpen en Gent.

Eén ding hebben we allemaal gemeen: niemand heeft gekozen om geboren te worden en onze fysieke en psychische eigenschappen zijn in belangrijke mate het gevolg van de moreel arbitraire natuurlijke loterij. De een heeft geluk, de ander pech. Het is daarom niet meer dan redelijk dat de samenleving ons dat niet aanrekent. Wie met een laag IQ, een zwakke gezondheid of een handicap geboren wordt, is daar zelf niet verantwoordelijk voor en kan daarom op ondersteuning rekenen die een minimale levenskwaliteit moet garanderen. Het is op deze morele intuïtie dat onze welvaarts- en verzorgingsstaat gebouwd is.

Wanneer nu toch blijkt dat iemands handicap het gevolg is van een menselijke fout, en de ouders de kans niet hebben gekregen om de zwangerschap af te breken, dan is een extra compensatie billijk. Ouders hebben dan recht op een schadevergoeding waarmee ze de extra opvoedings- en verzorgingskosten kunnen betalen die de verzorgingsstaat de facto nooit helemaal zal wegwerken.

De zaak rond Iliana, die met spina bifida geboren werd omdat de prenatale bloedtest niet tijdig bij de ouders was geraakt, schuift echter een andere vraag naar voren. Niet alleen de ouders, maar ook zijzelf eist schadevergoeding voor haar bestaan. Er is dus niet alleen de 'wrongful birth'-maar ook een 'wrongful life'-claim. Dit verlegt de focus substantieel. Het eerste gaat het over de vraag of ouders het recht hebben om gevrijwaard te blijven van de geboorte van een kind met een handicap. In bepaalde gevallen is het antwoord hierop ja - vandaar het belang van de abortuswet. In het tweede geval gaat het over de vraag of een mens het recht heeft om niet te bestaan. Of nog: heeft een kind recht op zijn eigen abortus? Deze vraag is onzinnig en kan niet zomaar positief beantwoord worden.

De rechter heeft deze week dan ook een verstandige beslissing genomen door enkel de vordering van de ouders in te willigen, maar die van het kind zelf af te wijzen. Het zijn in de eerste plaats de ouders die schade ondervinden. Het kind dat nu fysiek en mogelijk ook psychisch lijdt, ondervindt geen schade - in de betekenis van een nadeel dat haar had bespaard kunnen blijven. Voor het kind zelf is er geen alternatief: het is op die moeilijke manier bestaan, of nooit bestaan hebben. Er is geen mogelijkheid denkbaar waarin datzelfde kind geboren zou worden zonder afwijkingen. Dit doet de cassatierechter dan ook besluiten dat het geen zin heeft om de vergelijking te maken tussen de toestand van een gehandicapt bestaan van een persoon en zijn niet-bestaan.

Ouders verder responsabiliseren

Ook de Hoge Raad in Nederland die in 2005 in de zaak-Kelly wel instemde met een schadevergoeding aan een elfjarig meisje met een geestelijke en lichamelijke handicap, benadrukte dat het belang om niet geboren te worden niet in de vorm van een recht kan worden gevat.
Naast deze filosofisch-existentiële bespiegeling zijn er nog andere problemen mochten rechters met 'wrongful life'-claims instemmen. In het voorliggende geval was er een nalatige arts, maar in veel gevallen dragen de ouders verantwoordelijkheid. Een vrouw van 42 weet dat ze veel kans heeft op een kind met een handicap, er zijn zwangere vrouwen die roken en drinken, en er zijn ouders die expliciet prenatale screening weigeren omdat elk kind welkom is. Over dit onverantwoord gedrag kan een moreel boompje worden opgezet, maar willen we dat hun gehandicapte kinderen straks hun ouders voor de rechter brengen om schadeclaims te eisen? Want als Iliana gelijk zou krijgen, waarom dan deze kinderen niet.

Dit alles pleit om ouders verder te responsabiliseren inzake hun verantwoordelijkheid ten aanzien van hun potentiële kinderen. Problematisch gedrag van toekomstige ouders moet ontraden, soms verboden worden. Maar laat ons niet zozeer focussen op de verwarrende vraag of mensen het recht hebben om niet te bestaan. In het geval van onze eigen geboorte, moeten we willens nillens een stuk tragisch noodlot aanvaarden. Wat van groter belang is, is dat mensen met een handicap - al dan niet door een menselijke fout - de mogelijkheid moeten krijgen om met hun mogelijkheden en beperkingen een zo menswaardig mogelijk leven te leiden. Niet het recht op niet-bestaan, maar het recht op verzorging, ondersteuning en minimale levenskwaliteit is belangrijk. En voor wie het noodlot ondraaglijk wordt, moeten er menselijke oplossingen inzake levensbeëindiging gegarandeerd zijn. Laat ons daar met man en macht verder op inzetten.



http://idevisch.blogspot.be/2014/11/zijn-niet-zijn-of-beter-zijn-is-dat-de.html

Zijn, niet-zijn of beter-zijn, is dat de kwestie?

De casus van de 12-jarige Iliana, die geen vergoeding krijgt van een gynaecoloog omdat ze geboren is met een zware handicap, legt bloot dat ons land geen pasklaar kader heeft voor dit soort kwesties. Maar misschien is dat maar goed ook, schrijft IGNAAS DEVISCH. Je wil toch geen samenleving die vastlegt welk soort leven ‘goed’ en ‘fout’ is?
In een opmerkelijk arrest weerlegt het Hof van Cassatie de vraag van de 12-jarige Iliana om haar een schadevergoeding toe te kennen omdat het is geboren
(DS 20 november)
. Zoiets heet een ‘wrongful life-vordering’, een eis tot schadevergoeding door het kind zelf omdat het met een handicap zit opgezadeld en daarom liever niet geboren was. We spreken daarentegen van een wrongful birth-claim als de ouders die vraag stellen, en in hetzelfde arrest is die eis opvallend genoeg wel toegekend. Daarmee lijkt het Hof ons te wijzen op een morele grens.
Hoe pijnlijk ook voor de betrokkenen, op zich is dit een zeer interessante casus omdat hij ons dwingt ten gronde over een aantal vragen na te denken. Laten we eerst een eerdere casus in herinnering brengen. In 2010 werd het UZ Brussel veroordeeld tot het betalen van een flinke schadevergoeding nadat een meisje een klacht had ingediend tegen het ziekenhuis omdat het was geboren met de ziekte van Sanfilippo, terwijl de prenatale test het tegendeel had voorspeld.
Met die verschillende afwegingen is meteen duidelijk dat we in België geen wettelijk kader hebben om hierover te oordelen. Nu het Hof de claim afwijst, zal dit kader er waarschijnlijk niet komen, terwijl er in 2007 wel degelijk een wetsontwerp heeft bestaan over die kwestie, maar die ‘wet tot vergoeding als gevolg van gezondheidszorg’ heeft het nooit gehaald en is in 2010 vervangen door een andere wet. Van een ‘schadevergoeding wegens het feit dat men geboren is’, is geen sprake meer. In een parlementair verslag van 2011-2012 valt nochtans te lezen dat er daardoor een leemte is in de Belgische wetgeving die dringend gedicht moet worden. Dat is duidelijk niet gebeurd.
Hellend vlak
Daarmee verschillen we van Frankrijk, dat zo’n claims wettelijk onmogelijk heeft gemaakt na de ‘zaak-Perruche’, genoemd naar een jongeman die zwaar gehandicapt werd geboren omdat zijn moeder tijdens haar zwangerschap rodehond had gekregen en dat niet was opgemerkt door de artsen. Het hoogste hof in Frankrijk kende wel een schadevergoeding toe wegens ‘schade van het geboren zijn’, maar daarna achtte de wetgever het noodzakelijk om zoiets onmogelijk te maken, omdat hij vreesde zich op een hellend vlak te begeven. Als wrongful life kan worden geclaimd, kunnen in theorie kinderen ook hun ouders aanklagen en dat is inderdaad een bijzonder verregaand precedent.
De inzet van het debat is drievoudig.
1. Elk land heeft nood aan een goede wetgeving inzake schade als gevolg van medische fouten en misschien is het in ons land niet eens zo abominabel gesteld op dat vlak. In het geval van Iliana lijken er goede redenen te zijn om te spreken van een medische fout, vandaar vermoedelijk de erkenning van wrongful birth en een schadevergoeding aan de ouders. Het blijft pijnlijk, maar de erkenning van een fout blijft overeind.
2. Het is de vraag of we elke medische screening wel moeten begrijpen als een resultaatsverbintenis. Zelfs al gebeuren er geen menselijke fouten, medische testen zijn niet onfeilbaar. Mocht elke medische screening een strikte resultaatsverbintenis worden, dan vermoed ik dat nog maar weinigen ze willen uitvoeren. Als elke medische handeling de potentiële opstap wordt naar een klacht, dan wordt het ziekenhuis een rechtbank, terwijl de relatie arts-patiënt toch vooral om vertrouwen moet gaan. Is de kunst dan niet om de juridische logica zo veel mogelijk te vermijden?
3. De meest fundamentele kwestie is de ethische vraag hoe we tegen het leven aankijken. Dat we bepaalde handicaps als dermate zwaar ervaren dat we ze liever niet tot leven wekken, lijkt een plausibele redenering. Als sommige kinderen worden geboren en alleen maar lijden tot ze sterven, dan is het zeer positief dat we dat kunnen voorkomen. Zo’n lijden heeft geen zin.
Maar dat recht kan ook omslaan in een vorm van dwang, zodat ouders voortaan als ‘onverantwoord’ worden omschreven als ze een kind met een handicap alsnog laten geboren worden. Dan stoten we op een cruciale vraag: willen we leven in een samenleving waarbij er een algemeen criterium bestaat voor ‘juist’ of ‘fout’ leven? De voorstanders van zo’n criterium argumenteren dat ouderschap ook ‘procreatief goeddoen’ omvat – elke ouder moet zich informeren of zijn kind mogelijk gehandicapt zal zijn om het vervolgens te voorkomen. De tegenstanders, onder wie ikzelf, vrezen dat je daarmee een deur wagenwijd openzet. Dan kan een kind de artsen maar ook de ouders aanklagen wegens ‘schuldig verzuim’.
Bovendien, zodra we stellen dat er zoiets als ‘foutief leven’ bestaat, laten we een morele clusterbom ontploffen. Want wat is dat, ‘foutief leven’ of ‘gehandicapt zijn’? Het kernargument is vaak dat zo’n kinderen ‘onvoldoende kansen’ kunnen krijgen, maar dat is een uiterst rekbaar begrip. Vanuit die logica zou een kind dat geboren wordt als pakweg de zesde in rij kunnen claimen dat zijn ouders nalatig zijn geweest omdat het onvoldoende mogelijkheden zal hebben om zich ten volle te ontwikkelen, omdat bijvoorbeeld universitair onderwijs dan financieel niet haalbaar zou zijn.
We moeten oppassen dat bepaalde rechten, gemaakt om fouten te vergoeden, niet uitmonden in een plichtslogica waarbij elke vorm van existentiële imperfectie kan leiden tot een juridische claim. Als de samenleving zou bepalen wat ‘foutief leven’ inhoudt, dan zou het toppunt van zelfbeschikking – ik kies welk kind ik wil – weleens in het tegendeel kunnen uitmonden: wij bepalen voor jou wat de juiste keuze is. Voor die samenleving pas ik.




Wachten op een 'brave new world', waar we geen speelbal zijn van de genetische loterij

Willem Lemmens is hoogleraar ethiek aan de Universiteit Antwerpen.

Een lichte verbijstering overvalt mij als ik lees op welke manier Freddy Mortier meent ethische duiding te moeten geven aan het arrest van het Hof van Cassatie in de zaak van Iliana, het meisje met Spina Bifida in wiens naam de familie een schadeclaim indiende van 'wrongful life' ('fout leven') (DM, 21/11).

Het Hof oordeelt dat zo'n schadeclaim niet kan. Freddy Mortier meent van wel. Zijn redenering is even glashelder als verbijsterend. Beneden een welbepaalde grens is een concreet menselijk leven eerder een onwaarde, dan een waarde. Een objectieve maatstaf om te bepalen wanneer de balans van 'goed' naar 'kwaad' omslaat is er weliswaar niet. Maar met een gezond boekhoudkundig verstand is het toch mogelijk een ruwe vuistregel te bepalen in deze kwestie van leven en dood.

Dat soms een leven een onwaarde is, of maar tot op zekere hoogte de moeite waard, staat immers buiten kijf. Een schadeclaim van een kind met spina bifida is daarom perfect mogelijk. Die claim kan dan de plaats bepalen die iemand met spina bifida inneemt op de schaal van levenswaardigheid en die vergelijken met de plaats op deze schaal van een 'gezond' mensenkind. De afstand tussen beide bepaalt de graad van schade en geeft een richtlijn voor de som die een kind met spina bifida toekomt.

Nu veronderstelt een schadeclaim ook dat er een schuldige is. Uiteraard. In het geval van Iliana is dit de dokter, die nalatig is geweest. Hij heeft immers nagelaten de juiste informatie te geven, die de ouders in staat had kunnen stellen om tot abortus over te gaan.

En nu wordt de redenering van Mortier interessant. Stel dat niet de dokter nalatig was geweest, maar de ouders die geen gevolg zouden hebben gegeven aan de objectieve vaststelling van schade door een prenatale diagnose. Dan komen zij thans in de positie van schuldige. Het kind dat met de 'schade' van een handicap is geboren, kan immers vaststellen dat het op de schaal van levenswaardigheid manifest lager scoort dan gezonde kinderen. Dit had kunnen verhinderd worden.

Misschien dat het kind al bij al nog tevreden is met zijn of haar leven. Maar als het echt ongelukkig is, dan kan het oordelen dat het beter niet was geboren. Dan kan het van de ouders een schadeclaim eisen die het lijden vergoedt dat hem of haar is aangedaan door te moeten leven. De ouders hebben immers, aldus Mortier, een plicht tot optimale zorg, een zorg die voor de geboorte al begint en ook impliceert dat het in het belang van het kind kan zijn niet geboren te worden.

Mortier lijkt te beseffen dat een aantal praktische bezwaren weegt op zo'n redenering. Immers, een objectieve bepaling voor de waarde van een leven is er niet. Eigenlijk is het de keuze van het kind dat hier bepalend moet zijn, als ik Mortier goed begrijp. Maar hoe kan een kind vooraleer het geboren is, weten of het - gegeven zijn of haar handicap - eigenlijk liever niet zou leven?

Gelukkig lijkt Mortier hier plots weer over de nodige wetenschappelijk onderbouwde prognose te beschikken om te bepalen wanneer, redelijk gesproken, een leven inderdaad niet de moeite waard is. Die prognose wordt aangeleverd door de prenatale diagnostiek, die dan blijkbaar de ouders in staat zal stellen in de plaats van het kind te oordelen wat de waarde is van het aankomende leven. Wellicht kunnen de wetenschapper en de ethicus hier de ouders bijstaan door informatie te geven over de kost die een leven vol schade als gehandicapte zal bezorgen aan de maatschappij.

En zo mogen we hopen op de realisatie van onze 'brave new world', waar we geen speelbal meer hoeven te zijn van de genetische loterij en goed geïnformeerde ouders alleen nog op verantwoorde wijze een kind laten geboren worden. Een kind dat uiteraard meer dan bevredigend scoort op de schaal van levenswaardigheid. Of hoe ethiek misschien toch een echte praktische wetenschap kan worden. Ethiek als morele boekhoudkunde. Van vooruitgang gesproken.


Kan men een onderscheid maken tussen Iliana en haar bestaan?
De vraag stellen is ze beantwoorden.
Precies door het stellen van de vraag heb ik een onderscheid gemaakt tussen Iliana en haar bestaan. 
Als er nooit iemand vermoed zou hebben dat er een onderscheid was zou het bij niemand in het hoofd zijn opgekomen om die vraag te stellen.
U begrijpt dat het onmogelijk is om daar een voorbeeld van te geven.




zaterdag 15 november 2014

Elke Sleurs



http://www.demorgen.be/opinie/fraude-is-fraude-of-het-nu-sociale-of-fiscale-is-a2121834/

Van Vlaams N-VA-minister Liesbeth Homans hadden we al te horen gekregen dat racisme 'een relatief begrip is'. Staatssecretaris voor Fiscale Fraudebestrijding Elke Sleurs (N-VA) heeft naar analogie daarmee nu in haar beleidsbrief geschreven dat fiscale fraude vooral "een subjectief gegeven" is geworden. Volgens haar is doelbewuste fraude eigenlijk de uitzondering, en zijn de meeste mensen die bij een controle tegen de lamp lopen veelal goedmenende burgers die in de wirwar en doolhoven van wetten en fiscaliteit even de weg kwijt zijn. Samenwerking en dialoog met de controleur moeten daarom centraal komen te staan, staat er in de tekst te lezen. Controle, repressie en straf, dat was duidelijk iets van in de tijd van de sossen, en alleen daarom al af te breken.

Natuurlijk moet de burger beschermd blijven tegen de willekeur van de overheid. Net zomin als we in een politiestaat willen terechtkomen, mogen ook belastinginspecteurs niet aan machtsoverschrijding doen, en is het aan de rechtbank om uiteindelijk de belangen van de overheid en de rechten van de belastingplichtige met elkaar in evenwicht te brengen. Maar om nu zo naïef te worden te denken dat het merendeel van de fraude gepleegd wordt door wetsonwetende burgers, gaat wel heel ver.

Ook al moet een en ander nog in concrete regelgeving vertaald worden, nogmaals is duidelijk hoe de geesten van deze regeringscoalitie in elkaar zitten. Zelfs in tijden van gigantische fiscale constructies waarin de allergrootste bedrijven en de rijkste families fiscale sluiproutes uittekenen, in tijden waarin miljarden meerwaardes niet het minst belast worden, waarin een kaste van fiscaal onaanraakbaren is ontstaan, is de strijd tegen fiscale fraude voortaan "een dialoog" waarin een in de wet verloren gelopen belastingplichtige vooral geholpen moet worden.

Het is wat anders dan de melding van de staatssecretaris tegen Sociale Fraude Bart Tommelein (Open Vld), die stoer wist te melden dat door het controleren van elektriciteits- en waterfacturen eventuele domiciliefraude makkelijker zal kunnen worden opgespoord. Veel privacy- of ander respect voor in de wet verloren gelopen steuntrekkers bleek in dat beleidsdomein geen echte prioriteit te zijn.

Fraude is fraude, of het nu sociale of fiscale is. Tegen beide moet even correct en krachtdadig worden opgetreden. Dat is deze regering niet van plan, blijkt uit haar beleidsbrieven. Wie fiscaal fraudeert doet immers aan wettige zelfbescherming, of is verloren gelopen in de complexiteit van de wet, wie sociaal fraudeert is een profiteur die moedwillig en bewust de verzorgingsstaat vernietigt. Het is jammer vast te moeten stellen dat zo'n wereldbeeld vandaag zelfs een parlementaire meerderheid heeft.

Yves Desmet



Een tekst met het woord "subjectief", het blijft werken als een rode lap op een stier.
Hoe ik me ook probeer te bedwingen, ik moet er op af.

Elke Sleurs maakt het onderscheid.
Fiscale fraude is "vooral" een subjectief gegeven.
Vreemd toch hoe ik altijd andere aanhalingstekens plaats (lees "klemtonen leg") dan andere auteurs.
Voor alle duidelijkheid, de beleidsbrief fraudebestrijding van Elke Sleurs is nog niet online beschikbaar. Ik moet er dus op vertrouwen dat Yves Desmet correct citeert en dat ze die "vooral" ook effectief gebruikt, dat het hier geen "subjectieve" lezing betreft met andere woorden.
Dat is namelijk niet ondenkbaar.
"Wie fiscaal fraudeert doet immers aan wettige zelfbescherming, of is verloren gelopen in de complexiteit van de wet"
Naar mijn immer bescheiden mening is dat een mooi voorbeeld van een subjectieve lezing. Of, laten we ons eens verleiden tot het gebruik van een groot woord, het is een mooi voorbeeld van "intellectuele fraude".
Elke Sleurs maakt immers niet het onderscheid in twee categorieën zoals Yves Desmet aangeeft.
Ze maakt het onderscheid in drie categorieën, de derde is "het bewust naast zich neerleggen van de wet".
Maar ja, met een zin als "Wie fiscaal fraudeert legt de wet bewust naast zich neer, wie sociaal fraudeert is een profiteur die moedwillig en bewust de verzorgingsstaat vernietigt." is de clou van het verhaal wel om zeep natuurlijk.

Maar laten we vooral terzake blijven. Subjectiviteit.
Als Elke Sleurs een onderscheid maakt tussen enerzijds fiscale fraude als een "subjectief gegeven" en anderzijds fiscale fraude als een "objectief gegeven", dan stel ik mij de vraag: wie maakt het onderscheid?
Even over nadenken Elke.
"Il est toujours aisé d'être logique. Il est presque impossible d'être logique jusqu'au bout."
Albert Camus.


Yves Desmet maakt het onderscheid niet.
Fraude is fraude.
Dat is een stuk gemakkelijker.
Dergelijke zinsconstructie doet me altijd denken aan de legendarische woorden van Wim Reijers: Pinanti is pinanti.






Een mens kan er al een keer om lachen.
Geef toe, uiteindelijk kunnen we alleen maar lachen om onze logica.
Pro forma kunnen we ons druk maken over allerlei drogredenen zoals Loki's weddenschap (zie vorige blog), maar uiteindelijk, afhankelijk van hoe lang de tegenstander wil tegenspartelen, rest alleen de kringredenering.
Wie maakt het onderscheid?
Om aan die vraag te ontsnappen biedt alleen de kringredenering soelaas.

Het onderscheid is het onderscheid.

P.S.
Ik heb een sterk vermoeden dat Elke Sleurs "Het bewust naast zich neerleggen van de wet" als de "objectieve" component van de fiscale fraude beschouwt.
 P.P.S.
Op de twitter account van Yves Desmet een foto van... Albert Camus.





(Tekenen is, om een eufemisme te gebruiken, niet mijn grootste talent. Ik kan alleen maar, mits een beetje goede wil van uw kant, mieren tekenen. De connotatie "mierenneuken" is uiteraard geheel de uwe. Objectief dus.)


maandag 10 november 2014

Loki


http://maartenboudry.blogspot.be/2014/09/lokis-waagstuk.html

('Denkfouten' - Column Filosofie Magazine 2014/10)

De Noorse godheid Loki sloot ooit een weddenschap af met de dwergen. Indien hij verloor, mochten ze zijn hoofd afhakken. En waarachtig, Loki trok aan het kortste eind, en de dwergen haalden terstond hun bijl boven. Doch Loki maakte misbaar: hij had de dwergen zijn hoofd beloofd, maar zijn nek mochten ze onder geen beding aanraken. Een discussie ontspon zich tussen de terechtgestelde en zijn beulen: waar hield Loki’s hoofd op, en waar begon zijn nek? Volgens de overlevering is Loki nog steeds aan het filibusteren, met zowel hoofd en nek stevig op de romp.

Filosofische deskundigen in de argumentatieleer, macabere lieden als ze zijn, scharen zich aan de kant van de dwergen: het is niet omdat je de precieze grens tussen hoofd en hals niet kan bepalen, dat het onderscheid een illusie is. De Hartenkoningin in Alice in Wonderland, die geschillen steevast beslecht door hoofden af te hakken, zou het er roerend mee eens zijn. 
De drogreden van Loki – in het Walhalla berucht als gewiekste mooiprater – bega je als je een discussie lamlegt door te eisen dat elke gebezigde term eerst precies wordt vastgelegd. Liefst met de filosofische goudstandaard: een handvol noodzakelijke en voldoende voorwaarden. De houding klinkt redelijk, maar in de praktijk is het een vorm van conceptuele koudwatervrees die redelijke discussies belemmert. Soms moeten filosofen de duik wagen. Gaandeweg ontdek je hoe je termen invult, en hoe je ze eventueel kan verfijnen. 
Loki’s Waagstuk is verwant aan de Sorites-paradox: als je zandkorrel na zandkorrel bij elkaar gooit, vanaf wanneer heb je een ‘hoop’ zand? Eén enkele korrel volstaat niet. En van iets dat geen hoop is, kan je nooit een hoop maken door er een korrel bij te gooien. Ergo: er bestaan geen zandhopen. De Sorites-paradox wijst op het belang van vage concepten, en de vraag wanneer aan hun voorwaarden voldaan is, terwijl Loki’s drogreden gaat over de overgang tussen twee concepten. 
Dat er schemering bestaat, bewijst niet dat dag en nacht illusies zijn.  Loki’s Waagstuk, zo betoog ik in een hoofdstuk voor de bundel The Philosophy of Pseudoscience, heeft ook geleid tot de filosofische patstelling over het demarcatieprobleem. Als we wetenschap en pseudowetenschap niet preciés kunnen afbakenen, zo menen veel filosofen, dan mogen we het demarcatieproject meteen begraven. Wat immers met snaartheorie, evolutionaire psychologie, economie, kosmologie en andere randgevallen? 

 Hier steekt Loki de kop op. Je kan net zo goed volhouden dat Loki geen hoofd heeft, omdat die naadloos overgaat in zijn nek. Met dat soort conceptuele onthoofding schieten we echter weinig op. De wereld is nu eenmaal vager dan we wensen.

Maarten Boudry lijkt wel mijn favoriete schietschijf dezer dagen.
Maar omdat het zo lijkt, daarom "is" het nog niet uiteraard.
(A fallacy is an argument that uses poor, or invalid, reasoning; "which appears to be correct but is not.")

Loki is gemakkelijk de mond te snoeren, ik hoef daar helemaal zijn mond niet voor dicht te naaien.
Het is Loki zelf immers die een onderscheid maakt tussen het hoofd enerzijds en het lichaam anderzijds (anders zou er helemaal niets af te hakken zijn).
Vanuit het standpunt van de dwerg is de vraag wat het onderscheid "is" tussen de nek en het hoofd volstrekt irrelevant.
Het volstaat aan Loki te vragen waar volgens hem het onderscheid gemaakt moet worden.
Als dwerg (wat een mooie metafoor) zou ik er geen enkel probleem mee hebben dat onderscheid te aanvaarden.





zaterdag 8 november 2014

De tolerante mens


http://www.demorgen.be/binnenland/een-open-samenleving-laat-duizend-bloemen-bloeien-maar-ook-duizend-onkruiden-woekeren-a2115679/


Beste Alicja,

Doemdenken, zo merk je terecht op in je reactie op mijn tribune over het vrije woord, is aan geen van ons beiden besteed. Precies daarom is het vreemd dat je pessimisme ontwaart in mijn stuk. Laten we eerst de feiten rechtzetten. Tegen mijn stelling dat de kiemen van het totalitarisme nergens zo vrijelijk woekeren als in een open samenleving, breng je in dat fundamentalistische meningen veel sneller vervolgd worden bij ons dan in pakweg Saoedi-Arabië.

Helaas ben je daarin bijzonder slecht geïnformeerd. Zelfs voor wat betreft het islamitische fundamentalisme, snijdt die bewering geen hout. In Saoedi-Arabië werd onlangs een sjiïstieche geestelijke tot de dood veroordeeld omwille van politieke "ongehoorzaamheid" en insubordinatie. Gematigde sjiïtische predikers, laat staan fundamentalisten, worden in Saoedi-Arabië systematisch onderdrukt en vervolgd. De sjiitische ayatollahs in Iran vervolgen en onderdrukken dan weer hun soennitische minderheid. Dit jaar nog protesteerde Human Right Watch tegen de terdoodveroordeling van 33 soennieten voor "vijandelijkheid jegens God".
Sterker nog: je stelling over Saoedi-Arabië gaat zelfs voor hun "eigen" soennitisch fundamentalisme niet op: de Saoedi's staan wereldwijd bekend om hun harde deradicaliseringsprogramma's van soennitische jihadi, lieden die het inheemse extremisme nog iets verder doordrijven dan de Saoedische monarchie welgevallig is. Twee maanden geleden werden 88 extremisten opgepakt door de Saoedi's, na de preek van een imam die Al Qaeda en ISIS verheerlijkte. En dan hebben we het nog enkel over het islamitische fundamentalisme: als getuige van Jehova moet je noch in Iran noch in Saoedi-Arabië op deuren gaan kloppen om de blijde boodschap van Jezus te verkondigen, als je leven je lief is. 

Iran en Saoedi-Arabië zijn sektarische monoculturen, die alleen zichzelf tolereren. Dat, zo weten we uit de duurzame landbouw, leidt tot ernstige bodemverschraling. Een open samenleving daarentegen laat duizend bloemen bloeien, maar - en dat is belangrijk - laat ook duizend onkruiden woekeren.
Mijn stelling dat onze open samenleving "de voorwaarden voor haar eigen suïcide in zich draagt", is geen fatalistische voorspelling, maar een beschrijving van de delicate evenwichtsoefening die het wezenskenmerk uitmaakt van een open samenleving. In plaats van haar vijanden te onderdrukken en monddood te maken, gunt de open samenleving hen een voorrecht dat zijzelf nooit zouden wederkeren, mochten zij de touwtjes in handen hebben: de radicale vrijheid van gedachte en meningsuiting. Indien we de tegenstanders van de open samenleving dat vrije woord niet gunnen, verlagen we ons tot hun niveau en hebben we zelf de vrije samenleving al opgeheven.

Toch vind jij dat de intoleranten onze tolerantie niet verdienen. 'Tolerantie' is een vaag begrip dat ik liever vermijd, omdat het alles en niets kan betekenen: van een totale onverschilligheid, over een houding die personen beschermt maar hun ideeën bestrijdt, tot een misplaatste vorm van warm 'respect' voor verfoeilijke ideeën. De kern van de zaak is dat mijn standpunt, in tegenstelling tot wat jij beweert, helemaal niet indruist tegen de tolerantie-paradox van Karl Popper. In die beroemde voetnoot van De open samenleving en haar vijanden, schrijft Popper letterlijk dat we de intoleranten enkel met harde hand mogen aanpakken wanneer zij eerst naar de wapens grijpen of onze veiligheid in het gedrang brengen, en dat we eerst alle middelen van het woord moeten uitputten om hen te bestrijden. Dat is precies wat ik zeg: schokkende, dogmatische en verwerpelijke meningen moeten we met het woord bestrijden, maar geweld of instigatie tot geweld mogen we nooit tolereren.

Daarom moeten we ook en vooral intolerante meningen tolereren. Tolerantie die zich enkel tot de verdraagzamen uitstrekt, is zoals vrije meningsuiting enkel voor wie gelijk heeft. Dat jij en ik elkaar tolereren, als verdraagzame zielen onder elkaar, is geen verdienste. Dat we een walgelijke mening als het negationisme tolereren, iets waar jij in je stuk niet toe bereid lijkt, vergt een inspanning. Dat is wat een open samenleving betekent.

Tot slot: de wortels van het jihadisme liggen volgens jou in de "sociale ongelijkheid en immobiliteit". Volgens mij dwaal je daarin. Maar tot we dat geschil kunnen uitklaren, zullen wij elkaars ideeën moeten tolereren. Dat doe ik overigens met plezier.

Hartelijke groet,

Maarten


dinsdag 4 november 2014

Jan Hautekiet




Heel wat heisa.
Vlaams in het Nederlands.

"Taal moet een zekere norm hebben".

Een doordenker dan maar.

"Moest de taal een norm hebben..." is geen correct Nederlands.
"Mocht de taal een norm hebben..." daarentegen...