zondag 23 februari 2014

De verdienstelijke lezer



De verdienstelijke lezer.
Ik vraag me altijd af wat ik me daar bij moet voorstellen.
In mijn verbeelding - en geloof me, mijn verbeelding is eindeloos - is dat een soort half-half wezen.
Een sfinks. Of een satyr. Of een zeemeermin.
Of nee, een onocentaur, dat lijkt me nog het meest toepasselijke.
Of beter nog een omgekeerde onocentaur: het hoofd van een ezel met het onderstel van een mens.
Ziedaar de verdienstelijke lezer.

De "verdienstelijke" is een mens die niet bestaat.
En de lezer is een mens.

Als ik dergelijke combinaties te lezen krijg kan ik onbedaarlijk beginnen lachen.
Of ik word er intriest van. Een droefheid die zo diep gaat dat ik er soms aan begin te twijfelen of het niet een intrinsieke droefheid is. Kan je nagaan.

Het meest recente voorbeeld uit mijn collectie: de deskundige burger.
http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2014/02/19/de-deskundige-burger-welkom-in-een-verbeterde-democratie-0

Een hoogleraar taal godbetert!

Het uitgangspunt is altijd hetzelfde:
Men merkt dus dat “redelijke argumenten”, ten eerste, verschillende vormen hebben. Er zijn redelijke vormen van contextualisering, die een bepaald thema in verband brengen met andere thema’s. Er zijn redelijke argumenten die gebaseerd zijn op deskundigheid en daardoor overwegen op redelijke argumenten die deze deskundigheid missen. De zaak is dat in die veelheid van types van redelijke argumenten wel degelijk een hiërarchie aanwezig is. Niet alle meningen zijn gelijk of evenwaardig, in weerwil van wat Caroline Gennez daarover denkt.

Uiteraard moet men met dergelijk uitgangspunt op zoek naar het universele, het intrinsieke.
Niet het redelijke is hier het universele, het redelijke is relatief omdat het onderhevig is aan contextualisering.
Het intrinsieke zit hier in de deskundigheid.

De "deskundige" is een mens die niet bestaat.
En de burger is een mens.

Als ik dergelijke combinaties te lezen krijg kan ik onbedaarlijk beginnen lachen.
Of ik word er intriest van. Een droefheid die zo diep gaat dat ik er soms aan begin te twijfelen of het niet een intrinsieke droefheid is. Kan je nagaan.

zaterdag 22 februari 2014

Leopold Flam



"De metafysische eenzaamheid dient als immanente doelmatigheid verstaan te worden. […] Hoe minder zij zich reduceert tot en vergelijkt met het andere en de anderen, des te meer ontwikkelt zich immanent haar voldoende reden, die we zelfvoldaanheid of zelfvoldoening zouden noemen, zonder enige morele implicatie. […] Zelfvoldaanheid betekent dat in het werk zelf van langsom meer zijn rechtvaardiging wordt ontwikkeld, dat het zelf zijn doelmatigheid voortbrengt." (Leopold Flam)


Van zodra een onderscheid gemaakt wordt tussen filosofie en parafilosofie, tussen wetenschap en pseudowetenschap, tussen werkelijkheid en fictie ontstaat er een filosofisch probleem.
Hoe wordt het onderscheid gemaakt?
Dat is een onbelangrijke vraag.
Ze is onbelangrijk omdat "maken" een persoonlijk werkwoord is.
Wie maakt het onderscheid?
Dat is meteen ook een eeuwig filosofisch probleem.
Elke poging tot antwoord zal gedoemd zijn om vroeg of laat ontmaskerd te worden als een drogreden: autoriteitsargument (ad verecundiam).

De enige manier om dit filosofisch probleem te omzeilen is het onderscheid zelf intrinsiek te maken.
Maar wie maakt het intrinsiek?
Dat is een filosofisch probleem.

Het onderscheid wordt niet gemaakt, het onderscheid "is" intrinsiek.
Het onderscheid is intrinsiek.
"Intrinsiek" is verzelfstandigd.
Daar waar het vroeger een adjectief was (de tekst heeft geen intrinsieke betekenis) is het een substantief geworden.
"Onderscheid" en "intrinsiek" worden gebruikt als synoniemen.
Onderscheid = intrinsiek.

De mens (de "wie?") is uit het verhaal weggeschreven.
Door wie?
Dat noopt ons tot een herformulering.
De mens (de "wie?") is uit het verhaal verdwenen.
Hoe?
Laten we niet in rondjes blijven draaien.
Uiteindelijk komen we tot de volgende conclusie:
De mens "is" niet.
Als dusdanig is er geen filosofisch probleem.
Dat lijkt me ook logisch: zonder de mens zijn er geen filosofische problemen.

Maar waar komt deze tekst vandaan?
Een auteur die zuiver logisch schrijft, is niet alleen onleesbaar, maar vals of onwerkelijk.
Leopold Flam.

Dat is een onbelangrijke vraag.
De vraag is of Leopold Flam voorafgaand aan het schrijven de zuivere logica (een pleonasme) al dan niet heeft opgegeven.

Als uitsmijter een aforisme:
Verdienstelijke lezers lezen verdienstelijke teksten.



'De metafysische eenzaamheid dient als immanente doelmatigheid verstaan te worden.(…) De authentieke doelmatigheid van het werk kan in sommige filosofische teksten gevolgd worden, die tevens voorbeelden zijn voor en van de metafysische eenzaamheid: de Ethica van Spinoza, de Kritik der reinen Vernunft van Kant, de Phänomenologie des Geistes van Hegel, de Logische Untersuchungen en de Ideeen van Edmund Husserl, het Tractaat van L. Wittgenstein, Sein und Zeit van M. Heidegger en L’ Etre et le Néant van J.P. Sartre.
Spinoza, Kant en Husserl citeren haast nooit en wanneer Hegel, Heidegger of Sartre citeren, dan gebeurt het binnen de immanente beslotenheid van het werk zelf, dat van elders geen referenties vergt. Elk van de aangehaalde werken mag men niet van buiten uit benaderen door ze tot de invloeden, die ze ondergingen, te herleiden, tenzij zij zelf er zich op betrekken. Hun eenzaamheid is metafysisch door hun zelffundering. De zelffundering betekent dat ze in hun uiteenzetting zelf hun voldoende reden ontwikkelen in de letterlijke zin van het ont-wikkelen van een rol, zonder tussenkomst van uiterlijke of vreemde factoren. De zelffundering sluit het uiterlijk en vreemd gezag van welke aard uit. De tekst antwoordt niet op een gegeven bevel of een uiterlijke opvordering of vraag. Hij geeft zelf de grond van zijn waarom, waaruit en waartoe. Zijn soevereiniteit domineert echter niet en eist evenmin onderdanige gehoorzaamheid en onderwerping (of subjectivering) aan, noch opwerping (objectivering) van de lezer. De tekst is zozeer besloten dat hij als zodanig zich op geen lezer betrekt, noch erom smeekt, want hij heeft aan zichzelf genoeg. Nochtans is een tekst zonder lezers reine onzin. Zonder de mededeling wordt een tekst geledigd van de tekst, wordt hij een formeel spinneweefsel, een labyrint, want een tekst, ledig van zijn tekst, heeft zichzelf uitgevaagd. Zo de eenzaamheid van een tekst geen lezer impliceert, is hij echter een wenk en een uitnodiging tot een lezer die het verdient hem te lezen?
Is dit geen reine illusie? Welke lezer van de Ethica zou kunnen zeggen dat hij het verdient de tekst te lezen? Welke criteria zullen hem zeggen dat hij de lezer is die het verdient hem te lezen? Wanneer hij gewaar wordt dat hij door de tekst geïmpliceerd wordt en hij kan dit alleen maar gewaar worden wanneer hij de onvoltooidheid en het fragmentair karakter van de tekst bemerkt, niettegenstaande zijn beslotenheid. De lezers van Spinoza zoals Leibniz, Lessing, Hegel, G. Friedmann, Gilles Deleuze, Louis Althusser worden elk op hun wijze door en in de tekst van de Ethica geïmpliceerd, hetgeen geenszins hun onderdanigheid en gehoorzaamheid inhoudt. Integendeel, was dit het geval dan zouden zij het niet verdienen de spinozistische tekst te lezen.
Moest de Ethica echter in vergetelheid geraakt zijn dan was de tekst niet metafysisch eenzaam maar afgezonderd en eigenlijk niet bestaande. Alleen door de lectuur van ‘verdienstelijke lezers’ treedt hij uit het niets van de vergetelheid in de metafysische eenzaamheid van zijn enigheid en oorspronkelijkheid. ‘ (…)

woensdag 19 februari 2014

Cornelis Verhoeven



 ‘Een denker (is) een parafilosoof als hij er niet in slaagt zijn gedachten te formuleren op een wijze die verstaanbaar is voor medemensen en medefilosofen.’
Cornelis Verhoeven.


Het uitgangspunt om een onderscheid te maken tussen een filosoof enerzijds en een parafilosoof anderzijds is een tekst in zijn ruime betekenis.

Deze tekst is niet intrinsiek "begrijpelijk" of "onbegrijpelijk". Mij lijkt het immers logisch dat de tekst eerst gelezen of gehoord moet worden. Een tekst die niet gelezen of gehoord wordt is immers geen tekst.
"Een tekst, ruim gedefinieerd, is een reeks talige tekens, zoals letters, symbolen of klanken, die in een communicatieve situatie als een geheel wordt ervaren."
Dat is de definitie van Wikipedia.
Dat is natuurlijk geen referentie. Zoals gebruikelijk mag u wat mij betreft er zelf een definitie op nahouden. Maar in het kader van deze tekst kan er alleen maar gediscussieerd worden indien u ook op één of andere manier het "communicatieve" in uw definitie integreert.

Van zodra er een onderscheid gemaakt wordt tussen een filosoof enerzijds en een parafilosoof anderzijds is het risico zeer groot dat de schrijver in een kafkaëske toestand terecht komt.

De schrijver presenteert zich als individu aan de lezer.
Door middel van de tekst wil hij communiceren met de lezer.
Met een abstract begrip is geen communicatie mogelijk.
"Hij slaagt er niet in zijn gedachten te formuleren op een wijze die verstaanbaar is voor medemensen en medefilosofen", stelt de lezer.
Op die manier ontneemt hij de schrijver een aanspreekpunt.
De schrijver kan geen verhaal halen bij de lezer. De lezer verplaatst zich in de rol van de boodschapper, hij is louter de boodschapper van "de medemensen en de medefilosofen".
Maar de schrijver volhardt: "Kan ik dan de medemensen en de medefilosofen spreken?"
Waarop de lezer: "U snapt het niet meneer de parafilosoof, het is de examinator die beslist of u er al dan niet in slaagt uw gedachten te formuleren op een wijze die verstaanbaar is voor medemensen en medefilosofen".

Maar waarom zou de schrijver verhaal willen halen bij de lezer?
Een schrijver die zich presenteert als individu, al wat hij schrijft is louter en alleen in zichzelf gegrondvest, weet dat de lezer die schrijft zich als individu presenteert.
Al wat geschreven wordt is louter en alleen in de schrijver gegrondvest.
Waarom zou hij dan nog verhaal willen halen?
De tekst is de communicatie.

P.S. Wat ik eigenlijk wou communiceren: Cornelis Verhoeven is de man die Parmenides aan een weerloze filosofie koppelde.
Onbegrijpelijk is dat.


 http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/archief/article/detail/1681924/2006/01/31/De-filosofie-van-een-weerloos-citaat.dhtml

De filosofie van een weerloos citaat

door Peter Hofman − 31/01/06, 00:00
Politici en reclamemakers putten graag uit gedichten. Heel populair: 'alles van waarde is weerloos'. Lucebert-kenner Peter Hofman zoekt de wijsgerige bronnen van het gedicht op.
'Alles van waarde is weerloos': weinig dichtregels worden zo vaak geciteerd als deze van Lucebert. Met grote neonletters prijken ze op het gebouw van een Rotterdamse verzekeringsmaatschappij. Een wat ironische situatie want in dat gebouw draait alles juist om zekerheid en weerbaarheid.
Een recent voorbeeld van misbruik van het citaat is de titel van het onlangs verschenen CDA-rapport: 'Alles van waarde is weerbaar'. Maar hoe dan ook, kennelijk worden velen door Luceberts woorden aangesproken.
Minder bekend is het gedicht waaruit dit citaat afkomstig is. En toch is die context bepalend voor een goed begrip van de beroemde zin:
de zeer oude zingt:
er is niet meer bij weinig
noch is er minder
nog is onzeker wat er was
wat wordt wordt willoos
eerst als het is is het ernst
het herinnert zich heilloos
en blijft ijlings
alles van waarde is weerloos
wordt van aanraakbaarheid
rijk
en aan alles gelijk
als het hart van de tijd
als het hart van de tijd
We hebben hier te maken met een nogal filosofisch gedicht, dat je rustig tot je moet nemen, kauwend en herkauwend. Eigenlijk moet je het hardop laten klinken.
De filosoof Cornelis Verhoeven heeft er in 1989 op gewezen dat, gezien de inhoud van regel 1-7, die 'zeer oude' uit de titel de wijsgeer Parmenides moet zijn, die nog vóór de 'oude' Socrates, Plato en Aristoteles leefde.
Parmenides zei dat het zijnde er óf helemaal wel óf helemaal niet is, je kunt het niet verdelen of ontrafelen, 'omdat het in alles gelijk is. Het is niet aan de ene kant meer, noch is het aan de andere kant minder.' Je zou in Shakespeare's 'to be or not to be' een latere echo hiervan kunnen beluisteren. Zoals de (zeer) ouden zongen, piepen in iedere tijd weer de jongen.
Lucebert heeft Parmenides' gedachte op zijn eigen wijze verwoord en aangevuld. Hij citeert de woorden 'alles' en 'gelijk' en geeft het 'zijnde' weer in de stadia van verleden, heden en toekomst met de woorden 'was', 'is' en 'wordt'.
Mijn parafrase van regel 1-7: het gaat bij het zijn niet in de eerste plaats om de hoeveelheid; beslissend is of 'het' er is. Je weet nooit precies wat er was (regel 3): de werkelijke oorsprong der dingen is onzeker, onttrekt zich aan onze waarneming. En alles wat zich in een proces van ontwikkeling bevindt 'wordt willoos' (regel 4) en is dus niet in de hand te houden door wiens of welke wil dan ook.
Dan volgt de kern (regel 5): pas als het gaat om dat wat er is, hier en nu, wordt het ernst. De kwaliteit van het zijn wordt dus bepaald in het absolute nu: hoe bewust ben je in het hier en nu aanwezig.
Het heilloze van de herinnering (regel 6) bevestigt het gezegde in regel 3: 'nog is onzeker wat er was'. Met andere woorden: de herinnering aan het verleden kan de oorsprong van het zijnde niet achterhalen.
En het zijnde blijft eveneens ijlings (regel 7) als je het in de toekomst zoekt, zoals gezegd in regel 4: 'wat wordt wordt willoos'.
Daarna, als een reflectie op het voorgaande, volgt de rest van het gedicht.
Eerst regel 9-11: alles wat werkelijk waardevol is - als het er in het leven écht op aankomt - is kwetsbaar. Je kunt het niet 'pakken', niet vasthouden; je kunt het wel áanraken of er door aangeraakt wórden. Die aanraakbaarheid maakt het leven rijk en daarmee gelijk aan al het werkelijk levende.
De slotregel, die niet voor niets herhaald wordt, benadrukt nog eens, als een refrein, het belang van het aandachtig leven in het hier en nu: 'het hart van de tijd' is het heden waarin alles van waarde aanraakbaar is, dichterbij dan we denken.
 
 
 

zaterdag 15 februari 2014

Ben Richards




Valentijnsweekend in Swansea.
Op de rommelmarkt kon ik het dagboek van ene Ben Richards op de kop tikken.


25 oktober 1946 (of misschien 26 oktober, ik weet niet hoe laat het is...)

Ik kijk naar zijn slapende lichaam.
Neen, dat is uiteraard niet waar. Ik schrijf hoe ik keek naar zijn slapende lichaam, en terwijl niemand dit leest kijk ik alweer naar zijn slapende lichaam.
Voor de eerste keer heb ik de liefde bedreven met dat nu slapende lichaam.
Hij overrompelde me.
Het hing al een tijdje in de lucht, een lucht zwanger van onweer, maar als de passie dan toeslaat is het toch nog overrompelend.
Niet zo bij hem, hij was rustig.
We gingen naar een lezing in King's College.
"Zijn er filosofische problemen?"
Hij leek me afwezig. Af en toe keek hij me met een onderzoekende blik aan.

Nonchalant stond hij op en liep naar de haard. De aandacht van het verbouwereerde publiek was niet meer bij de spreker maar bij de zwijger. Minuten lang staarde hij naar de vlammen. Hij nam de haardpook en stookte het vuur op.
Hij draaide zich om en onderbrak schaamteloos het sermoen.
"Geef me een moreel voorschrift", zei hij terwijl hij de kachelpook als een jad voor zich uit hield.
De spreker, het moet gezegd, liet zich niet van de wijs brengen.
Hij bewaarde even de stilte om de aandacht weer voor zich op te eisen.
"U zal geen bezoekers die een lezing komen geven bedreigen met een kachelpook.", antwoordde hij met de glimlach. De zaal grinnikte.

Vervaarlijk zwaaide hij met de kachelpook.
"Wat is bedreigend?", schreeuwde hij met luide stem.
"Is dit bedreigend?", deed hij een paar grote stappen naar voor terwijl hij met de kachelpook bleef zwaaien.
Maar even vlug als zijn toorn was opgelaaid, was ze ook weer gedoofd.
Hij liet de pook een paar keer handig als een wandelstok rond zijn vingers draaien.
"Is dit bedreigend?", vroeg hij poeslief.
Als een dandy wandelde hij weer naar de haard.

Hij monsterde zwijgend de aanwezigen.
"Wees niet bang", zei hij en hij reikte me de hand, "ga met me mee".

woensdag 5 februari 2014

Anton Dautzenberg



Onder het motto "de recensent gerecenseerd".
Dirk Leyman bespreekt de verhalenbundel van Anton Dautzenberg.
Daarin lees ik een merkwaardige zin.
Ik begin met te citeren waar de recensent de schrijver citeert.


""Het verhaal moet goed zijn. Non-fictie bestaat naar mijn mening niet. Alles is fictie, inclusief de wetenschap", zo heeft Dautzenberg al vaker geopperd. Dus wrijf je je regelmatig de ogen uit, wanneer de werkelijkheid weer opnieuw de fictie blijkt te overtreffen."

De werkelijkheid, datgene wat dus niet bestaat, overtreft de fictie!
Even mijn ogen uitwrijven. (Alleen de blinden zien!)

Ondertussen ben ik wel nieuwsgierig geworden naar Anton Dautzenberg. (Goede recensie dus Dirk!)

Het citaat is een beetje uit zijn context gehaald.


‘Ze weten het niet. Maar eigenlijk maakt het niet uit of ik Lemmy heb geïnterviewd of niet. Het verhaal moet goed zijn. Non-fictie bestaat naar mijn mening niet. Alles is fictie, inclusief de wetenschap. Een amalgaam van constructies waarmee we de werkelijkheid willen duiden – beheersen zelfs. Wat tien jaar geleden een feit was, kan nu een dwaling zijn. En in de politiek worden continu leugens verkocht.’
https://myjour.com/a/quattro-mani/voor-anton-dautzenberg-alles-fictie/#./?&_suid=139162532746807053169277845621


"Alles is fictie, inclusief de wetenschap. Een amalgaam van constructies waarmee we de werkelijkheid willen duiden – beheersen zelfs."


"Alles is fictie behalve de werkelijkheid", als het ware.