zaterdag 25 februari 2012

Bob et Bobette

Weet u wat ik denk?

Interludium.
Ik weet wat u denkt.
U denkt  "Wat een  prietpraat verkoopt die kerel. Eerst volmondig beweren dat hij 'gestopt is met denken en vergeten is om daar opnieuw mee te beginnen' en dan vragen 'weet u wat ik denk'"
Onafhankelijk van het feit dat mijn middelnaam "Priet" is wil ik u er op wijzen dat dit blog een spelletje... monopoly is.
U staat op het vakje "ga terug naar 'START'. U ontvangt geen startgeld."
Denken is "voelen" en een "is" is altijd een "nu", een "onherroepelijke voorbij is", altijd een Heraclitische "is" en nooit een Parmenidische "is".

Weet u wat ik denk?
Ik denk aan Bob.
Frank Vandenbroucke: the sequel.

Back to basics in economic theory
Het politieke vraagstuk dat De Vos op tafel legt, is van alle tijden maar daarom niet minder belangrijk: wat is vooruitgang voor een samenleving? Kan je de vooruitgang van samenlevingen vergelijken, d.w.z. kan je vaststellen dat een samenleving A méér vooruitgang boekt dan een samenleving B? De vraag wordt hier gesteld voor een samenleving, niet voor een individu. Als het gaat over individuele posities van mensen en de individuele keuzes die ze maken, dan is de houding van de liberal m.b.t. het vraagstuk van de vooruitgang relatief eenvoudig en zelfs vanzelfsprekend– waarmee ik bedoel dat het ook niet eenvoudig is om dat standpunt tégen te spreken. Laat ons veronderstellen dat een individu, onze sympathieke vriend en verstokte vrijgezel Bob, kan kiezen tussen een scenario A (40 uur per week werken en veel verdienen) en een scenario B (20 uur per week werken en weinig verdienen). Als Bob – in normale omstandigheden van een gezond oordeelsvermogen – A verkiest boven B, dan mogen we er van uitgaan dat A voor Bob “beter” is dan B. Wie zouden wij zijn om de keuze van Bob voor A niet te respecteren en te stellen dat Bob “béter af zou zijn”, dat hij “meer welzijn zou realiseren”, dat hij “gelukkiger zou zijn” als hij zou kiezen voor minder verdienen en meer vrije tijd, d.w.z. scenario B? Veronderstel dat Bob gisteren alleen de keuze B kon maken, vandaag kan kiezen tussen A en B, en na een grondige afweging effectief kiest voor A: het zou vreemd zijn om te beweren dat Bob op die manier achteruitgang boekt; het zou zelfs vreemd zijn om te beweren dat hij op dat moment geen vooruitgang meemaakt. Integendeel, als “vooruitgang” slaat op de vraag of Bob er vandaag, volgens het weloverwogen oordeel van Bob zelf, béter aan toe is dan gisteren, dan is hier ondubbelzinnig sprake van vooruitgang. Dat ontkennen is een erge vorm van paternalisme.
Dit argument knoopt aan bij het gebruik van een concept dat in de economische theorie revealed preference heet: ons oordeel over het welzijn van mensen moet gebaseerd zijn op de voorkeur die ze laten blijken door hun gedrag, want dat gedrag zal – in normale omstandigheden van een gezond oordeelsvermogen – op een rationele wijze gericht zijn op het verhogen van hun eigen welzijn. Het belang van revealed preference is wat De Vos inspireert wanneer hij onderzoekers die geluk proberen te meten op basis van verklaringen van mensen het volgende bezwaar voor de voeten gooit: “(…), als de woorden van mensen over kortstondige gevoelens voor waar moeten aannemen, waarom betwijfelen we dan de veel betrouwbaardere en beter te verifiëren bron van hun daden? Waarom consumeergedrag en verlangen naar rijkdom in vraag stellen, om anderzijds hun versie van geluk zonder meer aan te nemen? Als geluksonderzoekers gelijk hebben dat mensen de beste beoordelaars van hun eigen leven zijn, moeten we dan niet vertrouwen op hun voorkeur die onthuld wordt door hun oordeel de volgende iPhone te kopen?”. Welzijn (a fortiori geluk) rechtstreeks proberen te vatten in een becijferde metriek is volgens De Vos een onderneming die hopeloos gedoemd is om te mislukken, onder meer wegens het bijzonder subjectieve karakter ervan. Wat mensen daadwerkelijk kiezen, is een veel betere uitgangspunt voor ons oordeel over hun welzijn of hun geluk.
Revealed preference, individuele en sociale welzijnsfuncties
Laat ons voor de eenvoud van het debat vooreerst veronderstellen dat de voorwaarden die toelaten dat mensen rationeel oordelen over hun eigen welzijn inderdaad vervuld zijn. Dat veronderstelt niet alleen dat ze goed geïnformeerd zijn over de gevolgen van relevante alternatieven, maar alle relevante alternatieven spontaan ook evenveel aandacht geven. Dat zijn eigenlijk veeleisende hypotheses, die vaak niet vervuld zijn. Nogal wat recente inzichten uit behavioural economics wijzen in een andere richting: het is bv. niet evident dat het gedrag van mensen altijd hun werkelijke voorkeuren reveleert. Maar om verder in te zoomen op de argumentatielijn van De Vos laat ik deze randvoorwaarden – waar een omvangrijke onderzoeksagenda en een even belangrijke beleidsagenda mee verbonden zijn – even buiten beschouwing. De liberal die zijn oordeel over het welzijn van het individu laat afhangen van revealed preferences en voor het overige geen uitspraken doet over welzijn, heeft dan een sterk punt.
Als hij een reeks keuzes die Bob maakt in kaart kan brengen, dan zal deze liberal overigens in staat zijn om een soort individuele welzijnsfunctie (een ordinale nuttigheidsfunctie) voor Bob uit te werken: daaruit zou bv. blijken dat Bob A verkiest boven B, B verkiest boven C, C boven D, D boven E, … Bob’s welzijnsfunctie houdt in dat A voor Bob “meer welzijn” oplevert dan B, B “meer welzijn” dan C, C “meer welzijn” dan D, D “meer welzijn” dan E… maar de functie is “ordinaal” omdat we geen getal plakken op de hoogte van het welzijn dat Bob ervaart als hij kiest voor één van deze alternatieven. Het enige wat we doen, is de alternatieven rangschikken. Als Bob rationeel is, dan zal het natuurlijk niet zo zijn dat hij A verkiest boven B, B boven C, maar tegelijkertijd C verkiest boven A. Als dergelijk irrationeel gedrag zou voorkomen, dan kunnen we geen individuele welzijnsfunctie op basis van revealed preference uittekenen. Maar de gangbare economische theorie gaat ervan uit dat individuen, wanneer ze goed geïnformeerd zijn en weloverwogen oordelen, in hun economisch gedrag beschouwd mogen worden als rationeel. Of dat in alle domeinen van het economisch leven echt zo is, is betwistbaar – maar voor de eenvoud van het debat met De Vos ga ik daar even mee van uit.
Nu gaat de gangbare economische theorie er ook van uit dat het rangschikken van voorkeuren op basis van revealed preference niet toepasbaar is op groepen van individuen, dus niet toepasbaar op samenlevingen. Beter gezegd, pogingen die de voorbije 60 jaar ondernomen zijn om revealed preference te hanteren om het algemeen welzijn dat alternatieve scenario’s opleveren voor een samenleving te vergelijken, waarbij vermeden wordt om een getal te plakken op het welzijnsniveau van individuen, stuiten op zeer grote bezwaren. Als je het welzijn van individuen louter rangschikt op basis van de voorkeuren die individuen zelf laten blijken, maar op dat individuele welzijn geen cijfer plakt (je “meet” het dus niet met een cijfer), dan krijg je geen houvast om uitspraken te doen over het welzijn van een samenleving. Kenneth Arrow heeft in 1972 de Nobelprijs economie gekregen, omdat hij in 1951 het bewijs geleverd heeft voor een stelling die nog sterker is: het is onmogelijk om voor een groep van individuen een consistente, rationele sociale welzijnsfunctie op te stellen die de individuele welzijnsfuncties van de individuen respecteert (wat dit “respecteren” betekent heeft Arrow gepreciseerd in enkele axioma’s), op basis van individuele welzijnsfuncties die niet méér informatie bieden dan het louter rangschikken van alternatieven.
Met andere woorden: je kan het welzijn van eender welke rationele Bob op een consistente manier in kaart brengen op basis van zijn revealed preference, maar het welzijn van een groep rationele Bob’s kan je niet op een consistente manier in kaart brengen op basis van de rangschikkingen die blijken uit hun individuele revealed preferences alléén. Wat je kan voor de individuele Bob’s, kan je niet voor het Verenigd Bobrijk. Het Verenigd Bobrijk heeft geen rationeel schema van “collectieve revealed preference”; het concept is gewoon ontoepasbaar. Daarop was, volgens Arrow, slechts één uitzondering te bedenken: als je de sociale welzijnsfunctie voor het Verenigd Bobrijk zou laten bepalen door één enkele individuele welzijnsfunctie (laat ons zeggen, de welzijnsfunctie van Bob De Baas), dan zou je dat wel op een consistente manier kunnen doen. Maar dat is natuurlijk een dictatuur, waar liberals zoals De Vos en ik van moeten gruwen.
Nu zijn er wel beperkte maatschappelijke keuzes te bedenken, waar het onmogelijkheidstheorema van Arrow geen issue is. Veronderstel dat alléén de volgende scenario’s mogelijk zijn voor het Verenigd Bobrijk: in een scenario X werken alle Bob’s 40 uur per week, en verdienen ze elk 25.000 euro per jaar; in een scenario Y werken alle Bob’s 40 uur per week, en verdienen ze elk 20.000 euro per jaar; in een scenario Z werken alle Bob’s 40 uur per week, en verdienen ze elk 16.000 euro per jaar… (Bij de overgang van Z naar Y en van Y naar X verhoogt het Bruto Nationaal Inkomen van het Verenigd Bobrijk dus telkens met 25%.) Als dit de énige mogelijke keuzes zijn, dan zullen alle Bob’s individueel de voorkeur geven aan X boven Y en aan Y boven Z. Omwille van deze eensgezindheid kan je deze scenario’s rangschikken in functie van wat ze betekenen voor het “algemeen welzijn” in het Verenigd Bobrijk, waarbij scenario X “meer algemeen welzijn” impliceert voor het Verenigd Bobrijk dan scenario Y, en scenario Y “meer algemeen welzijn” impliceert voor het Verenigd Bobrijk dan scenario Z. Je zou in dit bijzondere geval probleemloos kunnen zeggen dat de verhoging van het Bruto Nationaal Inkomen van het Verenigd Bobrijk “meer algemeen welzijn” meebrengt, zonder dat we een uitspraak moeten doen over de hoogte van het welzijn van de individuele Bob’s of van het Verenigde Bobrijk.
Helaas is de keuzeset in de realiteit niet zo eenvoudig. Laat ons veronderstellen dat er nog een scenario X* denkbaar is, waarbij 1% van de Bob’s 200.000 euro per jaar verdient, en 99% van de Bob’s 24.500 euro per jaar. In het scenario X* groeit het Bruto Nationaal Inkomen van het Verenigd Bobrijk met 31,3% (ten opzichte van scenario Y), wat beduidend meer is dan de BNP-groei van 25% in het scenario X. Maar, als je de top 1% van de inkomensverdeling buiten beschouwing zou laten, dan groeit het BNI (voor 99% van de bevolking) in scenario X* slechts met 22,5% terwijl de groei in scenario X (voor 99% van de bevolking) nog steeds 25% bedraagt. Welk scenario biedt meer “algemeen welzijn”: X of X*? Op basis van revealed preference zal je voor elke Bob afzonderlijk kunnen vaststellen welk van de twee scenario’s zijn voorkeur wegdraagt, en dus zijn individuele welzijn het grootst maakt. Maar het is onmogelijk de vraag naar het algemeen welzijn te beantwoorden vanuit revealed preference. De liberal, die zich wil beperken tot revealed preference, staat hier voor een groot probleem.
De lezer die denkt dat ik hier een extreem voorbeeld heb gekozen, vergist zich. Het verschil tussen scenario X en X* is vergelijkbaar met het verschil tussen de groei van het BNP tussen 1975 en 2006 in Frankrijk en de Verenigde Staten. Het gemiddelde reële inkomen per gezin groeide in de VS met 32,2% tussen 1975 en 2006, en slechts met 27,1% in Frankrijk. De Amerikaanse groeiprestatie was dus sterker dan de Franse. Maar als we de top 1% buiten beschouwing laten, dan groeide het Amerikaanse BNP slechts met 17,9% en het Franse met 26,4%. Met andere woorden, als je de top 1% buiten beschouwing laat, dan draait de beoordeling om. Om een oordeel te vellen over het algemene welzijn – over de vraag of er in de VS méér sociale vooruitgang is geboekt dan in Frankrijk, dan wel omgekeerd – moet je een uitspraak doen waarbij je het welzijn van de top 1% afweegt t.a.v. het welzijn van de andere 99%. De vraag is of je die afweging kan maken zonder een uitspraak te doen over het individuele welzijn van de betrokken individuen die verder gaat dan de loutere rangschikking van hun individuele voorkeuren die we afleiden uit hun revealed preferences. Kan je zo’n afweging maken zonder een rekenkunde van het welzijn, waarbij je op het welzijn van elk individu een cijfer plakt?


De rationele Bob.
De politiek, de media, de wetenschap, ja zelfs de kunst, iedereen behalve de gek richt zich op de rationele Bob.
Ik denk dat de mens een relationele Bob is.
Dat Bob zijn keuze afhankelijk is van de keuze van Bobette.
Een soort handelsreizigersprobleem.
http://www.bloggen.be/excrementen/archief.php?ID=1181315
Als Frank Vandenbroucke daar nu eens zijn tanden zou inzetten.
Volgens mij is hij helemaal klaar voor de hogere wiskunde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten